Door Jos A.A.M. Biemans
Op achttien augustus j.l. overleed op tachtigjarige leeftijd de Leidse emeritus hoogleraar Westerse Handschriftenkunde Dr J. Peter Gumbert. Zijn werk beperkte zich echter niet tot de Paleografie en Codicologie van het middeleeuwse met de hand geschreven boek, de twee met elkaar verbonden terreinen waarop hij na zijn studie van de Klassieke Talen de rest van zijn leven actief was. Wat hij voor de handschriftenkunde in binnen- en buitenland tot stand heeft gebracht, zal uiteengezet worden in een levensbericht voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen waarvan hij sinds 1997 tot zijn overlijden lid is geweest. Voor de lezers van Neerlandistiek.nl belicht ik graag vooral Gumberts betekenis voor ons vak, de medioneerlandistiek.
Van 1972 tot zijn emeritaat in 2000 gaf Peter Gumbert college aan boekhistorici zoals (aankomende) conservatoren, aan filologen zoals classici, aan historici, kunsthistorici enz. In feite doceerde hij aan iedereen die door studie of beroep in aanraking kwam of ging komen met het middeleeuwse boek, dus ook aan medioneerlandici. Zijn studenten waren steeds afkomstig van verschillende universiteiten in het land. Vanzelfsprekend behandelde Gumbert de geschiedenis van het schrift en van het boek. Daarbij liet hij zien hoe en waarom enerzijds de boekschriften en anderzijds de uiterlijke en innerlijke vorm van het middeleeuwse boek zich in de loop der eeuwen ontwikkeld hebben. Daarnaast leerde hij ons, zijn leerlingen van divers pluimage, de teksten te lezen. Even belangrijk waren de colleges die hij verzorgde in de Leidse universiteitsbibliotheek, met telkens een nieuwe selectie handschriften op tafel. Gumbert doordrong ons bijna als vanzelf van het besef dat tekst en beeld in een middeleeuws handschrift niet alleen bestudeerd moeten worden in hun onderlinge relatie maar ook in samenhang met hun drager en dat daarvoor kennis van dat type boek onontbeerlijk is. Vanaf 1974 volgde jaarlijks een aantal studenten Middelnederlandse letterkunde de colleges van Gumbert, verspreid over een hele dag per week gedurende een heel academisch jaar. Door zijn kennis van het middeleeuwse handschrift aan ons over te dragen is hij heel belangrijk geweest voor de vorming van deze medioneerlandici.
Hierboven stipte ik al aan dat Gumbert ons hielp om middeleeuws schrift te lezen. Maar hij deed dat op een bijzondere manier. Hij leerde ons middeleeuwse teksten vanuit een paleografisch perspectief op een wetenschappelijk verantwoorde wijze van hun middeleeuwse notatie over te brengen naar een moderne registratie. Vanzelfsprekend kregen aankomende filologen ook vanuit hun eigen opleiding, dat wil zeggen vanuit een filologisch perspectief, de noodzakelijke kennis van de editiewetenschap aangereikt. In de loop der jaren bleek dat vooral neerlandici daarvoor eigen regels en werkwijzen volgden, andere dan die van bijvoorbeeld classici en historici. De verschillen in inzicht en praktijk betroffen vooral de translitteratie van bepaalde middeleeuwse letters die wat hun vorm en functie betreft niet een op een uitwisselbaar zijn met letters in ons moderne alfabet. Zulke tekens moeten eerst geïnterpreteerd worden om hun betekenis vast te stellen. Daarnaast ging het bijvoorbeeld om het karakter van middeleeuwse abbreviaturen, de afkortingen en samentrekkingen. Gumbert, aan wie elke vorm van dogmatisme of ideologische dwang vreemd was, maakte hooguit bij gelegenheid een zijdelingse opmerking over de gangbare praktijk in de medioneerlandistiek. Slechts incidenteel klom hij in de pen om zijn visie aan neerlandici uiteen te zetten vanuit boekwetenschappelijk vertrekpunt. Daarbij was het steeds zijn intentie om stof tot nadenken aan te reiken. Of de beoogde reflectie leidde tot aanpassing van de editiepraktijk was hooguit van secundair belang. Kennisname van de verschillen tussen de twee benaderingswijzen is nog steeds leerzaam. Voor wie nieuwsgierig is geworden, noem ik hier Gumberts even scherpzinnige als vermakelijke recensie van onder meer de editie van het Geraardsbergse handschrift en de daarvoor opgestelde ‘Richtlijnen voor de uitgave van Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden (MVN)’, afgedrukt in Queeste 3 (1996), pp. 66-71, onder de titel ‘Tientallen teksten in diplomatische vitgaue’. Illustratief zijn ook de recensie van Amand Berteloot van de Borgloon-editie in dezelfde MVN-reeks (‘Que faire avec cela?’) plus Gumberts reactie daarop (‘Kromme bomen rechtzetten?’); de stukken staan in Queeste, 8 (2001), pp. 195-200 respectievelijk 9 (2002), pp. 82-84). Van belang voor neerlandici – en tevens een prachtig voorbeeld van paleografisch-codicologisch werk – is natuurlijk ook zijn artikel over ‘De datering van het Haagse handschrift van de Limburgse Sermoenen’ in de Miscellanea Neerlandica of Opstellen voor Dr Jan Deschamps (Leuven 1987, dl. 1, pp. 167-181). Gewoonlijk werd dit fraaie boek gedateerd op ca. 1400, maar Gumbert maakte duidelijk dat het handschrift ongeveer een eeuw ouder is, van ca. 1300.
Behalve een groot en inspirerend geleerde en een voortreffelijke leermeester voor enkele generaties van studenten en promovendi op het terrein van de Middelnederlandse letterkunde was Peter Gumbert ook een buitengewoon aimabel en humorvol mens. Zijn publicaties zullen tot in lengte van jaren hun bruikbaarheid bewijzen, ook aan ons neerlandici. Hij zelf verdient het te mogen voortleven in onze herinnering.
Jos A.A.M. Biemans, medioneerlandicus en handschriftenkundige
Erwin Mantingh zegt
Dank voor dit treffende portret, Jos (Biemans). ‘Scherpzinnig en vermakelijk’ waren zijn colleges en publicaties. Ik heb er heel veel van geleerd en dito van genoten. Wat een inspirerende geleerde! Goed dat je zijn belangrijke rol voor de (medio)neerlandistiek hier memoreert.