Door Renaat Gaspar
Het relaas dat Jan Govertsz opgesteld heeft van zijn reis die hij in 1525 naar Palestina heeft gemaakt, en waarvan medio 2016 een eerste, geannoteerde uitgave in de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren is opgenomen, bevat naast veel cultuurhistorische bijzonderheden tevens een tweetal merkwaardigheden die ook de uitsluitend taalkundig geïnteresseerde lezer interessant zal vinden. Het betreft enerzijds nieuwe vindplaatsen van een palataal gerealiseerde sjwa zoals Caron die meer dan vijftig jaar geleden had opgemerkt en als historisch juist had gekarakteriseerd; anderzijds een hoogst merkwaardige gelijkstelling van v en w zoals B. van den Berg die ruim zestig jaar geleden had opgemerkt en als een domme vergissing van een weinig ontwikkelde schrijver had gekenschetst.
De realisering van de sjwa.
Enige jaren geleden ben ik gestuit op een aantal brieven uit de achttiende eeuw waarin stelselmatig de reductievocaal [ə] als –ee- werd genoteerd. Ingedeeld in vier catergorieën waren dat
Dee (als lidwoord en in eindpositie, bijvoorbeeld dee goedee compagnie): 33 vindplaatsen.
Tee (als voorzetsel en in eindpositie, bijvoorbeeld Ik wenstee tee hebben): 81 vindplaatsen.
Bee- (als prefix, bijvoorbeeld beerooft, beedroeft, beeminde): 33 vindplaatsen.
Gee- (als prefix, bijvoorbeeld geeweeten, geedaan, geenoemt): 79 vindplaatsen. (1) Ongeveer tegelijkertijd verschenen de achttiende-eeuwse brieven van Aagje Luijtsen waarin herhaaldelijk hetzelfde verschijnsel was aan te treffen. (2) Ook in de brieven van andere zeemansvrouwen, daarna verschenen, was dat het geval. (3)
Met deze ontdekking werd meteen de hiaat gevuld die er was tussen de zeventiende-eeuwse gevallen van de ee-spelling die Crena de Iongh destijds gevonden had en de negentiende-eeuwse die Caron gesignaleerd had. (4)
En nu zijn er ook vindplaatsen uit de zestiende eeuw gevonden, in het reisverhaal van Jan Govertsz en elders. (5) Ik trof bij Jan Govertsz de heldere gepalataliseerde reductievocaal aan in woorden als tafeel, gordeel, gescildeert of vergadeert (4x) maar meer nog (15x) in de negatie en…niet wanneer er als eerste lid van de ontkenning een staat in plaats van en [әn].
Naast deze spelling een in plaats van en [ən] alsook de -ee- in de reeds genoemde woorden tafeel, gordeel, gescildeert en vergadeert mag ook de schrijfwijze edeel in plaats van eedel of edel die op enige plaatsen voorkomt, merkwaardig heten. (6) Alle voornoemde gevallen van deze onverwachte spelling -ee- blijken immers (vooralsnog) de oudste voorbeelden van een duidelijk palatale uitspraak van de sjwa te zijn.
Destijds heb ik vastgesteld dat deze schrijfwijze –ee- voorkwam in brieven waarin de scribenten (meestal vrouwen) veel affect vertoonden, en met behulp van deze typische, palatale kansel-uitspraak [e] hun gedachten en opvattingen zo ‘deftig’ en zo nadrukkelijk mogelijk trachtten te uiten. Ze leenden a.h.w. het gezag van de dominee om de ontvanger van hun gelijk te overtuigen. Dat kon gelden – en blijft volgens mij gelden – voor al deze uitingen, van de zeventiende tot en met de negentiende eeuw.
Voor de vindplaatsen uit de zestiende eeuw kan deze verklaring echter niet opgaan. Affect noch kanselgezag noch ontleende deftigheid kun je Jan Govertsz als overheersende drijfveren toeschrijven. De reden waarom deze zestiende-eeuwse schrijver zo vaak voor de spelling -ee- kiest, waar wij de sjwa laten horen, is meen ik te zoeken juist in de opkomst van de kleurloze vocaal.
Eerst dient vastgesteld dat niet alleen de -e-, maar ook een andere, enkel gespelde ‘korte’ klinker in gesloten positie evengoed een lange, gerekte vocaal kon aanduiden. Enkele voorbeelden hiervan mogen volstaan. Zo schrijft Govertsz mandach, Mastricht, onbevrest en noteert hij over de koepel van de Omar-moskee: Op den ommeganck van desen tempel hebben die Turcken een man geset of sy in eclipsy waer, als sy gemeenlic in alle hoer ingangen der kercken doen. Wat op ons nu een ongeordende indruk maakt – en in het laatste voorbeeld een glimlach oproept – vormde blijkbaar niet alleen in andere tijden maar ook op andere plaatsen geen enkele hindernis voor het juiste tekstbegrip. Zelfs tot in het eerste kwart van de twintigste eeuw was de spelling van bijvoorbeeld bom en ben gebruikelijk in het platduits. Pas op het Lübecker congres van 19 en 20 september 1919 werd bepaald dat de gerekte vocaal voortaan verdubbeld werd zoals in het Nederlands: boom en been. (7) Is het dan vreemd te veronderstellen dat eveneens het enkele letterteken e niet alleen in auslaut de en te, maar óók in gesloten positie den en ten vroeger als [e] kon worden opgevat? (8)
Maar voor de taalgebruiker van toen was er nog een derde mogelijkheid. De gewone spelling, met enkele e, wees immers niet meer noodzakelijk op de uitspraak [e], maar kon evenzeer de uitspraak [ə] aanduiden. En deze kleurloze klinker had steeds meer terrein gewonnen, in feite reeds zowat alle terrein veroverd. (9) Wellicht om deze ‘onzorgvuldige’ spreektaal te verwerpen, koos de schrijver voor een notering die heel nadrukkelijk een palatale uitspraak [e] voorschreef: -ee-. Je zou het, met andere woorden, een hypercorrecte spelling kunnen noemen. En doordat de palatale uitspraak [e] zich handhaafde op de kansel en in het psalmgezang – en tot op heden in de taal van de zuidelijke duitssprekende landen alsook in de Bühnesprache zelfs neigend naar [i] – werd deze hypercorrecte spelling in de zeventiende tot en met negentiende eeuw een affectieve spelling als teken van ontleende deftigheid en ontleend kanselgezag. (10)
Er is dus, naat het mij voorkomt, slechts deze gevolgtrekking mogelijk: het oorspronkelijke motief om die merkwaardige ee-spelling te gebruiken – terwijl vaak in andere gevallen en bij de andere klinkers het enkele grafeem ter aanduiding van de gerekte vocaal als voldoende werd beschouwd – dat oorspronkelijke motief moet dunkt me gezocht worden in het verzet tegen de overheersing van de sjwa.
De isofonie van v en w.
Een andere merkwaardigheid in Jan Govertsz’ reisverhaal is de volstrekte gelijkwaardigheid waarmee de w en de v op tientallen plaatsen, verspreid over circa 160 folio’s, in die tekst behandeld zijn. Govertz (of de kopiist) wilde klaarblijkelijk weergeven dat zijn uitspraak van de w en de v een klank was ergens tussen de w en v in. (11) Vandaar spellingvormen als wast naast vast, gewonden naast gevonden, wertelden naast vertelden, druwen naast druuen, geueest/geveest naast geweest, uas/vas naast was, wan naast van/uan (alle passim) en de opmerkelijk parallelle zinsneden een zeer vilt voest volck / een woest wilt wolck (respectievelijk f. 67r en 160v). Wel het duidelijkst is hun gelijke klankwaarde op te maken uit een geval van dittografie op f. 7v waar je deze eigennaam leest: Kersbyn wan van Collen.
Van Loey (1965) noemt deze wisseling w = v en v = w ‘zeldzaam’, en hij geeft enkel voorbeelden en vindplaatsen uit Limburg, Vlaanderen en Brabant, maar niet uit Holland. (12) Dat hij Jan Govertsz’ relaas niet vermeldde, was heel begrijpelijk: het handschrift lag onbekeken en onbestudeerd in Göttingen.
Maar ook een andere tekst uit Gouda 1525 (dus nagenoeg hetzelfde jaar als dat waarin Govertsz zijn relaas teboekstelde) vertoont deze eigenaardige wisseling; ze is echter door Van Loey niet genoemd. Het jaar van publicatie in de Nieuwe Taalgids – te weten 1946, toen allerlei verbindingen erg moeizaam waren – zal ertoe hebben geleid dat deze Hollandse tekst niet vermeld werd onder de vindplaatsen.
De merkwaardige indruk die deze reciproke wisseling van v en w op de lezer maakt, is niet goed weer te geven aan de hand van de verspreide vindplaatsen in Govertsz’ lange reisverhaal: dat zou simpelweg te veel ruimte vergen. Beter is het daarom de korte Goudse tekst hier integraal af te drukken. Bovendien kan in het kort bestek van die tekst óók de palatale uitspraak van de sjwa, én de wisselende notering van korte en gerekte vocalen teruggevonden worden.
Deze Goudse tekst is een contract tussen Michghyel Smeckers en de getijdenmeesters inzake zijn aanstelling tot haut-contre (hoge tenor) die in sempel sanghe, dus als solozanger, in de zeven dagelijkse getijden zou gaan optreden. De opmerkelijke plaatsen zijn gecursiveerd en vet gedrukt.
dit is die voerwaerden van michghyel smeckerss
hochconter
vp huden den vierden dach jn desember ano XVc vijftich zoe hebben die ghemen ghetymesters van swnt jans kerck anghenomen michghyel smeckers te singhen voer hochconter jn alle deen dienst van die swen ghetyden jn muisicke en(de) ander sempel sanghe, ende dat den tyt van dat deen voer(seiden) michghyel smeckers erllicken zien dienst waer nemt ende alle sien dylliense daer toe doet en(de) ghennen confus een mackt teghen die voorscreuen ghetymesters ende ijst by aldie(n) dat hij kyeft of voerden mackt teghens die mesters dat zy alsdan hem sallen muechgen voer latten van synnen dienst noch waervoer deen selwen vinne(n) sal dachs an loet drie stwaers te weeten jnde metten een stwaer jnde mysse een groetgen en(de) in vespaer een groetgen ende int loff een stwaer ende daer een bouen noch ant loet vanden memorie buten ende tellicke vierdel jaers noch vyf schellinck groet an gaijge etvellicke hy alte samen metten lywe hallen sal des zo kenne ick michghyel smeckers dit mit mijnder ghewonlicken hant merrick dit ondaer gheteickent te hebben present buerwyn jacopss en(de) jop damss en(de) dirrick janss die brwn en(de) mijn jan gerbrantss.
B. van den Berg, die deze tekst in De Nieuwe Taalgids afdrukte, (13) concentreerde zich in zijn bespreking uitsluitend op de vraag, welke vormen de uitingen konden zijn van het Gouds dialect in 1525. Voor de schrijver, Jan Gerbrantss, had maar weinig goede woorden over. Hij noemde hem ‘een eenvoudig man (…) voor wien het schrijven geen routinewerk was.’ Van den Berg heeft zich blijkbaar niet gerealiseerd, dat de regeling en verzorging van de lezing der kerkelijke getijden (horae canonicae) de taak was van, zeer zeker geletterde, kanunniken.
En even verderop schreef hij:
‘Spellingen als ondaer, ‘onder’, vespaer, ‘vesper’ en ook de verwarring van v en w in vinnen, ‘winnen’, lywe, ‘lijve’, voerden, ‘woorden’, stwaer, ‘stuiver’ kunnen stellig aan de onhandigheid van den schrijver worden toegeschreven. Hetzelfde geldt voor de enkele klinker in hochconter, ‘hoog-’, ghemen, ‘gemeen’, confus, ‘twist’, dachs, ‘daags’, ghewonlicken, ‘gewone’ ’.
Inzake de schrijfwijze ghetymesters, waernemt, ghennen en mackt hield Van den Berg de mogelijkheid van een dialectische ‘verkorting / niet-verlenging’ open, maar spelling een als negatiepartikel noemde hij kortweg ‘eigenaardig, ook wel gebrekkig’.
Al deze negatieve kwalificaties doen echter geen recht aan Jan Gerbrantss, noch aan de werkelijke gang van zaken bij de weergave van een gehoorde klank in de spelling. Waar wij een kleurloze sjwa kennen en niet anders verwachten, schreven Jan Govertsz en Jan Gerbrantss (hypercorrect naar mij dunkt) –ee of –ae. Waar wij een duidelijk onderscheid tussen korte en gerekte vocalen willen aangeven, noteerden zij probleemloos enkele of dubbele grafemen, alnaargelang het uitkwam dan wel of de ruimte aan het eind van de regel dat al of niet toeliet. Waar wij de w en de v duidelijk onderscheiden, was dat voor Govertsz en Gerbrantss blijkbaar niet goed mogelijk, althans van ondergeschikt belang. Zoals hierboven al is vermeld, heeft de uitspraak wellicht het karakter van een aangeblazen v of van een ƀ (zoals in Havana) gehad. (14)
Of nu deze schrijfwijzen niet beperkt waren tot Gouda, maar ook elders in Holland konden opduiken, is onduidelijk. Er is weliswaar een aanwijzing, dat de kopiïst van Govertsz’ reisverhaal vertrouwd was met ’s-Gravenhage (15) maar hij kan evengoed van Gouda afkomstig zijn geweest en een wellicht typisch Goudse uitspraak hebben weergegeven. Bovendien is onduidelijk in hoeverre deze kopiïst het oorspronkelijke schriftelijke taalgebruik van Jan Govertsz (afkomstig van Gorkum, maar werkzaam in Delft) naar eigen inzicht heeft veranderd.
Er zijn, als gezegd, nog meer bijzonderheden te putten uit het reisverhaal van Jan Govertsz. Wie op zoek is naar meer merkwaardigheden, zowel op cultuurhistorisch als op taalkundig gebied, zal bij lezing van het hele relaas de genomen moeite ruimschoots beloond zien.
Aantekeningen
(1) Nederlandse Taalkunde 12 (2007-1), 25-51. Hier zijn speciaal de pagina’s 37 e.v. van toepassing. De hierboven gegeven voorbeelden zijn letterlijk ontleend aan blz. 37.
(2) Moree, 2003: passim, bv. 164.
(3) Van der Wal, 2010: passim, bv. 56..
(4) Crena de Iongh, 1959: 67-69 en Caron, 1973: 51-56. Zie voorts Caron, 1972 : 129-146 en 149-159.
(5) Govertsz maakte zijn reis in 1525. De enig overgebleven kopie van het origineel is volgens Willem de Vreese in zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van circa 1540.
(6) Tafeel 38r; gordeel 55r; gescildeert 41r, vergadeert 43r, 52r, 75v, 85v.
Een = en [ən]: 14r, 15v, 27v, 38v, 49r, 52r, 55v, 57v, 59v, 85r (2x), 86v, 155r (2x), 156v.
Edeel: 53r, 53v, 123r, 134v, 157v. Onedeel: 53v.
(7) Zie Schuppenhauer, 1990: 549-551.
(8) Vgl. Van Loey, 1965: 6: ‘In de oudere taal (13e e.) komt in gesloten singularis nog het enkele teken voor: jar, hus.’ Een dergelijke notering is evenwel in andere woordsoorten nog veel later aan te treffen. In het Goudse contract van 1525 (zie onder) staat an, ant, nemt, ghennen, confus, ghewonlicken. Nog in de Doesburgse brievencollectie (eind 18e eeuw) lees je mandag, gen, dit strokje papier, weij sin in hus gebleeven. Maar bij dit alles is dialectische kleuring natuurlijk niet uit te sluiten.
(9) Van Loey, 1964, 113 over deze [ә]: ‘Reeds in ’t Oudgents neigen de zwakbetoonde klinkers tot de onduidelijke vocaal; in ’t mnl. vindt men deze klank doorlopend’. Zie voorts Van Loey, 1965: 82 alsook Van der Wal- Van Bree, 2008: 95-101.
(10) Veelzeggend is de volgende notitie van Verdam in het Middelnederlandsch Woordenboek s.v. DE: ‘De vorm de is als dee uit te spreken, gelijk het volk nog heden [t.w. 1885] doet, als het boeken leest of psalmen zingt’.
(11) De anlautende w is in de noordelijke helft van het taalgebied bijna uitsluitend labiodentaal geworden; cf. Van Loey, 1964: 60. De klank die Govertsz wilde weergeven, is misschien een aangeblazen v geweest, zoals in Havana.
(12) Van Loey, 1965: 88 en 99. Over de verwantschap tussen de w en de v cf. Van Loey, 1964: 60-61: wr is binnen het Nederlands taalgebied al vrij vroeg – blijkens doubletten bij Kiliaen als wrijven / vrijven en wroeten / vroeten zeker al in de 16e eeuw – tot vr geworden (wreed, wrang, wrat). Een opmerkelijk voorbeeld biedt Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek: Lat. vivarium (vijver) leidde in het Mnl. tot vivere, maar ook tot wuwer / wouwer / wier / wijer. Cf. ook Weijnen, 1966: 259.
(13) De Nieuwe Taalgids 39 (1946): 106-109. De tekst is ook te raadplegen in Weijnen, 1960: 14.
(14) Zeer waarschijnlijk heeft Van den Berg zich vergist bij de transcriptie van voer latten (verlaten). Er zal gestaan hebben werlaeten, met isofonie van w en v, en met –aet– , niet –att–Vergelijk de volgende woorden uit het reisverhaal van Govertsz (respectievelijk f. 6v en 8r). Het lijkt voertelden, maar er staat wel degelijk wertelden., te verstaan als vertelden. Het lijkt latten, maar er staat wel degelijk laeten.
(15) Zie f. 82r in de digitale editie van Jan Govertsz’ relaas en de bredere aantekening nr. 199 daarbij.
Aangehaalde literatuur
Berg, B. van den (1946). Opmerkingen bij een Gouds tekstje. In: De Nieuwe taalgids 39 (1946), 106-109.
Crena de Iongh, A.C. (1959). G.C. van Santen’s Lichte Wigger en Snappende Siitgen. Zeventiende-eeuwse gesprekken in Delfts dialect (dissertatie Rijksuniversiteit van Utrecht).
Caron, W.J.H. (1972). Klank en teken: verzamelde taalkundige studies. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Caron, W.J.H. (1973). Al tee voor Willem Pée. In: Album Willem Pée. De jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag, 51-56. Tongeren: Michiels.
Gaspar, R.J.G.A.A. (2007). De reductievocaal [ә]: enige opmerkelijke verschijningsvormen en realiseringen, voornamelijk in de achttiende eeuw. In: Nederlandse Taalkunde, 25-51.
Moree, Perry (2003). Brieven van Aagje Luijtsen, geschreven tussen 1776 en 1780 aan Harmanus Kikkert, stuurman in dienst van de VOC. Texel: Het open boek.
Loey, A. van (1965). Middelnederlandse Spraakkunst. II Klankleer. Groningen-Antwerpen: J.B.Wolters-De Sikkel N.V.
Loey, A. van (1964). Schönfelds Historische grammatica van het Nederlands. Zutphen: W.J.Thieme & Cie.
Schuppenhauer, C. (1990). Von den niederdeutschen Studienwochen der Universität Hamburg und von niederdeutsch-flämisch-niederländischer Verbrüderung. In: R. Damme e.a., Franco-Saxonica. Münstersche Studien zur niederländischen und niederdeutschen Philologie. Jan Goossens zum 60 Geburtstag. Neumünster: Wachholtz.
Wal, M. van der (2010). De voortvarende zeemansvrouw. Openhartige brieven aan geliefden op zee. Sailing letters journaal III. Zutphen: Walburg Pers.
Wal, M. van der en C. van Bree (2008). Geschiedenis van het Nederlands. Houten: Spectrum.
Weijnen, A. (1960). Bloemlezing van Zestiende-eeuwse Taal. Zutphen: W.J. Thieme & Cie.
Weijnen, A. (1966). Nederlandse Dialectkunde. Assen: Van Gorcum etc.
Carry van der Harst zegt
Wijlen een aangetrouwde oom (Den Haag, +_ 1920-1980) bezigde een in mijn oren wat aanstellerige uitspraak van de sjwa: iets tussen ee en ī in. Een ander familielid is hem daarin nagevolgd.
Renaat Gaspar zegt
Cor van Bree heeft deze [I]-achtige, geaffecteerde, uitspraak van de reductievocaal op veel plaatsen in het westen van Nederland waargenomen: “Dominees met [I]-achtige sjwa schijnen niet zeldzaam te zijn; ik heb althans al vele mensen ontmoet die onder het gehoor van dgl. predikanten gezeten hebben”. Zie C. van Bree, ‘Regionale varianten van de sjwa’ in: Studies voor Zaalberg, aangeboden (…) ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar op 24 oktober 1975, p. 66. Leiden: Publikaties van de Vakgroep Nederlandse Taal- & Letterkunde. Was uw oom soms dominee, of anderszins verbonden met het predikantenbestaan?
Weia Reinboud zegt
Hoort ‘uwee’ hier ook bij? Te vinden in dialogen bij Multatuli. Of is dat afkorting van ‘uwe edele’ met de ee-klank van edele?
Renaat Gaspar zegt
Ik meen van niet: ‘uwee’ is niets anders dan de (volkse) uitspraak van U.E. (= U Edele of Uwe Edelheid). Als u zich stoort aan mijn kwalificatie ‘volkse’, lees dan Hildebrand, Camera Obscura, Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout. Daarin zegt een (weinig ontwikkeld) kindermeisje (ik citeer uuit mijn hoofd): “Foei, Franswatje, heeft uwee uwees schoentjes weer vies gemaakt?
Weia Reinboud zegt
Een voluit uitgesproken afkorting dus, ook interessant.