Door Michiel de Vaan
unster zn. ‘weegtoestel, handweegschaal’
Vroegmiddelnederlands einser (Brugge, 1281/82) ‘unster’ (hier als synoniem voor ponder), enser makra ‘unstermaker’ (1281; vgl. ook pondelmakere); Nnl. uuser (1566), unster (1588), uyster (1581), onser (1639), enster (1573); uussel (1562), huysel (1582), onsel (1616), eussel (1573), enssel (1640), einsel (1640), aeyssel (1562). Vlaams enser vertoont ontronding van oudere *ü, waarbij in Vmnl. einser de e tot ei is geworden voor ns (vgl. peinzen). Vormen met -t- zijn ontstaan uit naamvallen waarin unsere werd tot unsre en er een t als overgansklank tussen s en r kwam.
Dialecten: Drents anster, enster. Noordhollands onzer, onster, vroeger ook onsel. Zeeuws meestal ulster, maar ook unsel vooral in Zeeuws-Vlaanderen. Zeeuws-Vlaams ingsel, essele, en uisel. West-Vlaams ensel, einsel, insel, Gents einsel, Diest euzel, West-Brabants uister, uisel.
Verwante vormen: MLG unsel, unseler, unszeler, unsener, untzer, unczel, MHG unzer, Middelfries eynser (1666, Japicx), MoWF ingster.
Afgeleid van Ned. ons ‘gewicht’ (uit Frans once, naast Ohd. unza, Mhd. unze direct uit Latijn uncia). Het voorbeeld voor de afleidingen op -er en -el was Mnl. ponder naast pondel, Nnl. pondel ‘handweegschaal’ naast pond, vgl. ook Mnd. punder, Oudengels pundor, –ar. De achtervoegsels -er en -el veroorzaakten vaak umlaut, en daarom zijn blijkbaar in het Oudnederlands *ünser en *ünsel gevormd.
Laat een reactie achter