Gegroet, beste vrienden van de verscheiden neerlandici! Welkom bij ons wekelijkse Neerlandistiek-zondagochtendritueel, waarin wij samen met u ronddwalen in de rijke historie van de neerlandistiek! Velen gingen ons voor in ons mooie vak, maar slechts weinigen van hen worden met regelmaat en dito eerbied herdacht. Daar moet verandering in komen!
Neem nu de neerlandicus die wij in de komende week langs zien komen. Er is bijna geen Nederlander die niet ooit een werk van hem in handen heeft gehad, en toch ligt zijn naam op slechts weiniger lippen bestorven. Wie was deze man, die weliswaar misschien geen grote wetenschappelijke betekenis heeft gehad, maar wel degelijk aan als geen ander aan kennisverspreiding heeft bijgedragen? En dat terwijl hij al in 1920 opmerkte dat de tijd van alleen maar kennis naar zijn idee ten einde liep, en een nieuwe tijd van samenhangende kennis en vaardigheden aangebroken was! We weten niet of hij heeft overwogen om dat dan 21e-eeuwse vaardigheden te noemen, maar had hij vandaag de dag geleefd, dan was dat niet denkbeeldig geweest.
De vraag van deze week is dan ook: wie was deze neerlandicus, en hoe luidt het citaat waarin hij zijn tijd zo ver vooruit was?
Marc Beerens zegt
Ik zou zeggen: M.J. Koenen, geboren op 11 oktober 1857, vader van Marie Koenen, auteur van vele school- en woordenboeken, en van de frase ‘De tijd der veelweterij gaat ten einde spoeden, die van ’t kennen en kunnen in onderling verband is reeds in ’t verschiet’.
Behalve natuurlijk bij de Flitzquiz, waar veelweterij, kennen én kunnen in onderling verband behulpzaam zijn om de verscheiden neerlandici op te roepen.
Peter-Arno Coppen zegt
Zo is het, Marc! Dat citaat kan, mits enigszins gemoderniseerd, zo in een beleidsmatig onderwijsdocument. Want die tijd van ’t kennen en kunnen in onderling verband, daar zitten we nog wel op te wachten!