Goedemorgen, vrienden van de verscheiden neerlandici! U zit natuurlijk allen weer nagelbijtend klaar met toetsenbord of elektronische stylus in de aanslag om uw geheugen, uw vergeelde archieven en het gehele internet om te spitten, teneinde als eerste de naam op te diepen van de neerlandicus naar wie wij de komende week op zoek zijn, en aldus een plaatsje in onze Hall of Fame te verwerven of op te schuiven.
Na een week waarin volgens de kranten de meeste verjaardagen zouden moeten vallen (hetgeen niet echt blijkt uit onze database, waarin de afgelopen week ‘slechts’ drie geboortedagen van neerlandici geboekstaafd zijn) richten wij onze aandacht de komende week op een van de bekendste neerlandici uit onze verzameling, wiens sterfdag over enkele dagen te betreuren valt.
Hij is vooral bekend door één werk dat, zo hebben wij uit de eerste hand vernomen, studenten van de universitaire opleiding Nederlands nog maar enkele decennia geleden letterlijk van buiten moesten kennen. Bij het mondelinge tentamen moesten zij tot in detail kunnen weergeven wat deze geleerde over een bepaalde kwestie had opgeschreven.
Hoewel hij een bescheiden man was (er zijn veel bescheiden geleerden onder de neerlandici, al zijn er ook enkelen die – ook dat mogen wij niet verhelen – juist met een daaraan tegengestelde persoonlijkheid behept zijn), werd hij onderscheiden met een zeldzame prijs, die niet veel van zijn collega’s te beurt is gevallen.
De vraag van deze week is dan ook: over wie hebben wij het, en welke prijs kreeg hij?
Nelleke Moser zegt
M. Schönfeld (overleden op 4 oktober 1958), auteur van Historische grammatica van het Nederlands (1921), die in 1954 de Prijs voor Meesterschap kreeg van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Peter-Arno Coppen zegt
Inderdaad, wij waren op zoek naar Moritz Schönfeld, wiens sterfdag op 4 oktober valt. Zijn Historische grammatica (later bewerkt door Adolphe van Loey) was jarenlang verplichte stof voor neerlandici.
Hiermee storm je onze Hall of Fame binnen, als enige van deze week nog wel!
Jan Buijsse zegt
Ook voor MO-B moest je nog begin jaren ’70 geheel door dit boek heen + een volledige woordanalyse van Wulfila (en niet alleen dat atta unsar þu ïn himinam) en verder moest je een stukje voorlezen (nooit een goot horen spreken, wel horen lopen, zeiden wij wijsneuzen). We hadden er nog een boek bij, ik meen iets van Braune/Ebbinghaus. En dan nog een tentamen natuurlijk…
Peter-Arno Coppen zegt
Ja, dat zal dan ‘Gotische Grammatik’ van Braune zijn geweest, bewerkt door Ebbinghaus (tegenwoordig door Heidermanns). En daar zul je best een universitaire hoogleraar voor gehad hebben die dat allemaal toelichtte. Wie was dat?
Jan Buijsse zegt
Felicien de Tollenaere; het was de MO-B-opleiding van de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag.
Peter-Arno Coppen zegt
Kijk, zie je wel, dan heb je het toch over een zeer bekende neerlandicus die daar voor de klas stond.
Hij is vanzelfsprekend ook in onze galerij opgenomen. Zijn levensbericht eindigt met het citaat ‘Hoe kan je neerlandicus zijn als je niets weet van de oorsprong van je taal?’ En zo is het.