Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (96)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Als aan het eind van de negentiende eeuw het sonnet zijn renaissance kent in de Nederlandse letteren, dan werd het credo van die renaissance uitgesproken door Jacques Perk:
Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten,
Gij, kindren van de rustige gedachte!
De ware vrijheid luistert naar de wetten:
Hij stelt de wet, die úwe wetten achtte:Naar eigen hand de vrije taal te zetten,
Is eedle kunst, geen grens, die haar ontkrachtte;
Beperking moet vernuft en vinding wetten;
Tot heerschen is, wie zich beheerscht, bij machte: –De geest, in enge grenzen ingetogen,
Schijnt krachtig als de popel op te schieten,
En de aard’ te boren en den blauwen hoogen:Een zee van liefde in droppen uit te gieten,
Zacht, éen voor éen – ziedaar mijn heerlijk pogen….
Sonnetten, klinkt! U dichten was genieten. –
Waar dichters als J.J. ten Kate en Nicolaas in hun jeugd het sonnet bespotten omdat het teveel beperkingen oplegde voor hun dichterlijk gemoed (om daarna brave huisvaders te worden), daar prees Perk de vorm juist om zijn beperkingen (om daarna dood te gaan).
Bovendien deed hij nog iets: hij keerde weer terug naar het dichterlijke woord. Waar Beets en Ten Kate redelijk alledaagse taal gebruikten, deinsde Perk niet terug voor een woord als popel.
Nu is het een beetje lastig om op het eerste gezicht te beoordelen of zo’n woord nu eenmaal de manier was waarop de negentiende-eeuwer de populier benoemde, of dat het ook in die tijd al als dichterlijk kan hebben gegolden. In de oude kranten op Delpher vind ik aan het eind van de 19e eeuw in ieder geval alleen popel in bijvoorbeeld advertenties van boeken over Kennemerland met daarin een artikel over De popel van Noorddorp. In gewone opsommingen van boomsoorten vind ik in ieder geval alleen populier.
Nu is dat alles op zichzelf eigenlijk ook tamelijk eigenaardig, want popel is duidelijk een meer afgesleten vorm dan populier (beide komen, zoals Wouter Steenbeek in het reactiepaneel opmerkt van populus, populier waarschijnlijk via het Frans). In de loop der eeuwen hebben mensen dat laatste woord steeds tegen elkaar gezegd en zo sleet het langzaam tot popel. Normaliter is zo’n afgesleten vorm de alledaagsere: krant is het gewone woord en courant is deftig, veder is de sjiekere vorm van veer.
Maar in het geval van de populier heeft het lange vorm kennelijk op zeker moment zijn plaats weer ingenomen als het alledaagse woord. Popel bleef verweesd achter, ging ouderwets klinken en daarmee dichterlijk. (Datzelfde gold natuurlijk ook voor de vorm peppel.) Totaal onbekend is dat verschijnsel overigens ook weer niet. Het is ook bijvoorbeeld gebeurd met een vorm zoals moêr voor moeder.
De dichterlijkheid zat denk ik ook nog in iets anders. Poppel klinkt veel inheemser,veel Nederlanders, dan populier. Germaanse ongelede woorden hebben over het algemeen niet meer dan twee lettergrepen – en als het er twee zijn is een van de twee een toonloze e. Poppel voldoet daar precies aan; dat is natuurlijk ook niet gek. Het zijn Nederlandse monden waarin het woord gesleten is.
Maar precies door dat slijten klinkt het ook oud, terwijl populier natuurlijk juist veel frisser en nieuwer klinkt. Rijen ijle populieren vormen eigenlijk rare fratsen in het Hollandse landschap.
Wouter Steenbeek zegt
Kijk, die losse flodder van twee weken geleden was blijkbaar een valse Tachtigers-start en nu begint het echte werk?
Het is overigens interessant om in dit verband te kijken naar het werk van J.H. Leopold. Bij hem heten die bomen ‘peppels’: “Om mijn oud woonhuis peppels staan”. Er is niets alledaags aan deze zin, met zijn in wezen ongrammaticale syntaxis. Maar het woord “popel” wordt niet gebruikt. Leopold hoort bij de Negentigers en die teren minder op archaïsch taalgebruik en zoetvloeiende klankreeksen. Maar toch: het zijn ook geen “populieren”, terwijl dat metrisch best kan (één voet extra, daar kun je desgewenst de rest van het gedicht op maken). Ik gebruik het woord peppel zelf niet, maar ik kende het wel voor ik met Leopold geconfronteerd werd, terwijl ik popel dankzij Perk ken. Blijkbaar deelde Leopold met Perk het inzicht dat Germaanse of Germaans klinkende woorden (geheel geassimileerde leenwoorden) dichterlijker klonken dan klaarblijkelijk Romaanse.
Tot slot vraag ik me af of popel een ‘afgesleten’ vorm van populier is. Ik denk het niet. De bomennaam komt uiteindelijk van het Latijnse populus, de vorm met -ier hebben we aan het Frans te danken.
Marc van Oostendorp zegt
Het woord peppel noemde ik natuurlijk niet voor niets! Maar over de relatie tussen populier en popel heb je gelijk, dat schreef ik verkeerd. Ik verbeter het.
Overigens is dit geen literatuurgeschiedenis, maar een geschiedenis van de taal, en de begrippen ‘Tachtiger’ en ‘Negentiger’ spelen daar niet per se een rol in. Ik wil nog niet alles verklappen, maar wie denkt dat het de komende periode gaat wemelen van de goden in het diepst van mijn gedachten en voortklotsende zeeën, komt bedrogen uit.
Wouter Steenbeek zegt
Ach ja, er staat al een link naar Leopold. Straal overheen gelezen.