Door Leonie Cornips
Iemand die laaggeletterd is, is geen analfabeet of ongeletterde. Volgens de definitie beschikt een laaggeletterde over een elementaire basiswoordenschat en kan hij/zij eenvoudige informatie uit korte zinnen en teksten halen. Deze krant rapporteerde onlangs over laaggeletterdheid: “De combinatie van dialect spreken, achterstandssituatie en gebrek aan stimulering thuis om te gaan lezen kan ervoor zorgen dat laaggeletterdheid in Limburg een structureel karakter krijgt.” Zo’n tekst alarmeert want hoezo speelt dialectspreken een rol in structurele laaggeletterdheid?
Ik weet uit eigen onderzoek dat dialectsprekende kinderen prima in staat zijn om net zo snel en accuraat – en soms zelfs sneller – dezelfde basiswoordenschat als eentalige Nederlandsprekende kinderen te leren, dus hoe komt deze krant aan bovenstaande informatie? Een rondvraag door Limburg leert dat de Stichting Lezen en Schrijven samen met Cubiss net een conferentie georganiseerd heeft waarin Maurice de Greef, gastprofessor Laaggeletterdheid aan de Vrije Universiteit Brussel, als inhoudelijk deskundig aanwezig was. Ik stel Maurice de vraag of hij van onderzoek af weet waaruit blijkt dat dialectspreken een verhoogd risico op laaggeletterdheid met zich meebrengt? Volgens Maurice bestaat dergelijk onderzoek niet. Hij schrijft me zelfs: “Wellicht kan juist het omarmen van het dialect ervoor zorgen, dat volwassenen een lagere drempel ervaren om de Nederlandse taal te gaan leren en maakt het de stap naar het lezen en schrijven van de Nederlandse taal makkelijker”.
Waarom denkt men toch altijd dat dialectspreken negatieve gevolgen heeft voor het spreken, lezen en schrijven in het Nederlands? Volgens onderwijssocioloog Paul Jungbluth zijn dialectsprekende kinderen in Zuid-Limburg (waar hij zijn grootschalig langdurig onderzoek uitgevoerd heeft) in de meerderheid in laagopgeleide gezinnen behalve in de voormalige Oostelijke Mijnstreek. Kinderen van laagopgeleiden presteren systematisch lager op toetsen dan kinderen van hoogopgeleiden waardoor onder leerkrachten (en ook leerlingen en ouders) de indruk kan ontstaan dat dialectspreken samengaat met zwakkere prestaties. Die indruk circuleert ook in Limburgse en Nederlandse media. Maar als onderzoekers het verband tussen zwakkere taalprestaties en dialectspreken controleren, dan blijkt dat verband helemaal niet te bestaan!
Het is de ongelijkheid in sociaal milieu, dus de hoogte van de opleiding van de ouders die veel verklaart. Ook eentalige Nederlandssprekende kinderen vertonen een taalachterstand als zij opgroeien in laagopgeleide gezinnen. Een andere factor is bovendien het lage taalniveau van de leerkrachten in de voor- en vroegschoolse educatie (vve): in 2009 vertoont de helft van deze leerkrachten een taalachterstand.
Volgens Jungbluth doen dialectsprekers in alle milieus niet onder voor eentalige kinderen bij de Cito-toets. Dialect speelt dus geen rol in onderwijskansen maar wel het sociaal milieu waar kinderen in opgroeien. In het verlengde daarvan zou ik zeggen dat dialectspreken geen enkele rol speelt in laaggeletterdheid maar wel de afwezigheid van voorlezen in het gezin waarin de kinderen opgroeien. Kinderen die dagelijks minder dan vijf minuten per dag lezen, lezen in een jaar 21 duizend woorden. Dat lijkt veel maar kinderen die vijftien minuten per dag lezen, komen in aanraking met meer dan een miljoen woorden per jaar. Ouders die een kind vijftien minuten per dag voorlezen of een kind dat zelf vijftien minuten per dag leest, leert dus 55 maal zoveel woorden per jaar dan een kind dat vijf minuten per dag leest. Kortom een laag opleidingsniveau van ouders hoeft geen factor te zijn in laaggeletterdheid als moeder, vader, opa, oma, broer, zus of zelfs de buren het (klein)kind voorlezen of het kind stimuleren om zelf te gaan lezen. Dat kan in dialect, Nederlands of welke taal dan ook. Het is die investering waard, want mensen die beter kunnen lezen en schrijven voelen zich zelfredzamer, sociaal actiever en gelukkiger.
Laat een reactie achter