Door Leonie Cornips
De intocht van Sinterklaas in Limburg is complex omdat november ook de maand van de opening van het nieuwe carnavalsseizoen is. De Sint en carnaval moeten zich dus altijd tot elkaar verhouden. Afgelopen november ontvingen de Stadsschutterij Sint Sebastianus en de Blauwe Schuit Sinterklaas in Heerlen die Nederlands sprak met een westelijk accent. De Blauw Sjuut was voor die gelegenheid van een carnavalsschuit omgedoopt in het stoomschip Spanje met de schoorsteen in Spaanse kleuren. Vaak past het regionale carnaval zich aan de dominante, landelijke Sinterklaas aan. Maar soms ruimt de nationale Sinterklaas het veld voor het eigen carnaval zoals op 17 november 2012 toen de landelijke Sint in Roermond arriveerde.
Promovenda Lotte Thissen van de Universiteit Maastricht onderzoekt het effect van die komst van de Sint in 2012 tijdens de prinsenproclamatie van de carnavalsvereniging De Katers in Maasniel (Neel). De Katers verwelkomen een lokale Sint op de avond van de landelijke intocht in hun thuisbasis café De Ster. Bij de tonen van het eigen lied ‘Neel blief Neel’ valt het publiek stil en de kapel loopt vanaf de ingang van De Ster naar het podium achterin gevolgd door de vorst, de voorzitter en de raad van elf. Even later treedt de Sint binnen terwijl de kapel de gebruikelijke Nederlandstalige Sinterklaasliedjes speelt.
De vorst zegt, terwijl hij Sinterklaas de hand schudt, ‘Welkom Sinterklaas’ en na een lange pauze informeert hij het publiek in het Neels ‘Sinterklaos! Direk nao de intoch, geweun in os eige Neel.’ Hij spreekt Sint aan in het Nederlands, maar het publiek in het Neels. Hoe gaat dit verder? In een interview met Lotte laat de vorst weten dat hij zich dan pas realiseert dat hij zich in een taalconflict bevindt. Sinterklaas als nationale figuur verlangt dat hij Nederlands spreekt maar zijn eigen carnavalsachterban kan hij niet anders adresseren dan in dialect. De vorst improviseert ter plekke. Hij informeert het publiek ‘Ich hooj Sinterklaos vanmiddag nog aan de tillefoon, direk nao ziene intoch, in de sjtad. En toen heb ich mit ’m euverlag, Ich zegk, Sinterklaos, doon v’r det in ’t Nederlands of doon v’r det in ’t plat? Nou, zaet ’r, nou zik ’t zelf maar.’ De Sint antwoordt in het Nederlands: ‘Nou, we gaan over naar het plat.’ De vorst herhaalt dat heel langzaam in zeer bekakt Nederlands ‘We gaan over naar het plat. Nou dat is goed Sint Nicolaas, dan zou ik zeggen, neem plaats in… uw eigen stoel.’ Meteen loopt Sint naar de stoel en gaat zitten waarna de vorst de dialoog in het Neels voortzet met ‘en dan gaon v’r ech euver in ’t plat.’ En vanaf dat moment spreekt Sinterklaas als nationale figuur, dialect.
Deze ontmoeting tussen Sinterklaas en de carnavalsvorst is interessant omdat het de talige routine van carnaval en Sinterklaas doorbreekt, zo analyseert Lotte. Het geïmproviseerde overleg tussen vorst en Sint is nodig om eerst het talig verschil tussen hen beiden zichtbaar te maken. Het langzame praten van de vorst in bekakt Nederlands en het gebruik van het plechtstatige Sint Nicolaas zet Sint op afstand. De vorst geeft daarmee aan dat Sint en het spreken van Nederlands ‘niet iets van deze plek’ is en geen vanzelfsprekend onderdeel van de prinsenproclamatie. Lotte concludeert dat Sint pas na de onderhandeling en het plaatsnemen in de stoel ‘onder ons’ is en dialect kan gaan spreken. Het Sinterklaasfeest met het Nederlands ruimt dan het veld voor lokale carnavalspraktijken inclusief het spreken van dialect. De carnavalsvereniging De Katers zetten dus, zoals het hoort, de talige machtsverhoudingen tussen Sinterklaas en carnaval op hun kop.
Laat een reactie achter