Door Willem Kuiper
Afgelopen vrijdag 3 maart 2017 promoveerde Ewoud Sanders op een nogal ongewoon onderwerp: boeken voor jongvolwassenen over de bekering van Joodse kinderen tot het Christendom.
In 2014 verbaasde de auteur menige tweedehands boeken(ver)koper met een inhoudelijk heel bijzonder en van buiten zeer smaakvol uitgegeven boekje: De handel en wandel van de boekenjood, Heemstede 2014. Voor wie geïnteresseerd is in het antiquarische boek een absolute aanrader. In dat boekje werd een volgend boek aangekondigd: Levi’s eerste kerstfeest. Jeugdboeken over jodenbekering. Dit boek nu is eind vorige week in Nijmegen aan de Radboud Universiteit als Levi’s eerste kerstfeest. Jeugdverhalen over jodenbekering, 1792-2015 met succes als proefschrift verdedigd en door de academische gemeenschap geaccepteerd als een waardevolle studie. Promotor was Nicoline van der Sijs.
De kortste en beste samenvatting van dit boek staat op de achterflap:
Christenen moeten de joden respecteren want zij zijn Gods uitverkoren volk en Jezus was ook joods. Maar de joden moeten wel bekeerd worden: zij dienen Jezus als de Messias te erkennen. Dat is de kernboodschap van veel jeugdverhalen over jodenbekering. Ewoud Sanders onderzoekt in deze studie tachtig van die verhalen: 13 katholieke en 67 protestantse. Hij brengt hun herkomst en drukgeschiedenis in beeld, plaatst ze in hun historische context, onderzoekt hoe ze indertijd werden ontvangen en analyseert de verhaalpatronen. Jeugdverhalen over jodenbekering zijn geen marginaal verschijnsel: sommige verhalen zijn in de 20ste eeuw in enorme oplages verspreid. Ze verschenen in boekvorm, als krantenfeuilleton, in tijdschriften, schoolboeken, als kerstgeschenk of als toneelstuk. Het is ook geen historisch verschijnsel: dergelijke bekeringsverhalen verschijnen nog altijd. De filosemitische boodschap (wij koesteren de joden) gaat van oudsher hand in hand met antisemitisme. Joodse kinderen die door hun ouders grof worden mishandeld omdat zij zich willen bekeren, joden die op de grond spugen als zij over ‘vuile christenen’ of ‘vuile gojim’ praten – dergelijke verhalen worden momenteel aanbevolen aan gereformeerde kinderen vanaf elf jaar.
Zoals u inmiddels wel weet, ben ik mediëvist, en als zodanig word ik in de teksten die ik lees bijna dagelijks getracteerd op rabiaat anti-judaïsme. In de ogen van middeleeuwse Christenen bestonden er geen slechtere mensen dan Joden. Als er geen Joden in de buurt waren, wilde men graag lelijk doen tegen de Saracenen, maar die houding was, en niet alleen in de literatuur, nogal dubbelzinnig. Omdat zij het Heilig Graf in handen hadden en er een ander geloof op na hielden, deugden die Saracenen theologisch van geen kant, maar hun manier van leven was benijdenswaardig. Dankzij de Kruistochten maakte men kennis met een exotische wereld, waarin eigenlijk alles beter was dan men thuis gewend was: architectuur, wetenschap, geneeskunde, gastronomie, cosmetica en seks. Anders dan het Christendom kende de Islam van die dagen een erotische cultuur. Seks was niet zondig in de moslimwereld maar beschaafd vermaak. Ook in het Grieks-orthodoxe Byzantijnse rijk keken de Franken hun ogen uit, maar hier werd de bewondering voor deze superieure cultuur volledig overschaduwd door afgunst en rivaliteit.
Afgezien van ruimdenkende wetenschappers die graag een beroep deden op Joodse vertalers die het Arabisch, Grieks en Hebreeuws beheersten, talen die in West-Europa door maar zeer weinigen begrepen werden, en sommige landsheren die hen als bankiers gebruikten omdat het Christendom geldhandel en rente verbood, hadden vrome Christenen geen goed woord over voor de Joodse medemens. Als in een middeleeuwse tekst het woord ‘Jood’ gebezigd wordt dan is dat bijna altijd pejoratief. Als men iets niet-onvriendelijks over de nazaten van Adam, Abel en Abraham wenste te zeggen dan noemde men hen Hebreeuwen of Israelieten. Intieme omgang met Joden en Jodinnen was taboe.
In 334 v.C. trok de toen 22-jarige Alexander de Grote ten strijde tegen de Perzische koning Darius met een leger van ongeveer 10.000 man. In een 10 jaar durende veldtocht reisde hij door het huidige Turkije langs de oostelijke Middellandse Zee kust naar Cyrenaica, ruwweg de grens van Libyë en Egypte, en vervolgens naar het huidige Irak, versloeg daar Darius III, die een leger van 100.000 man op de been kon brengen en maakte zijn zegevierende intocht in Babylon, de toenmalige hoofdstad van de wereld. Deze prestatie was zo uitzonderlijk dat al tijdens het leven van Alexander legendevorming ontstond. Alexander zou niet de zoon van zijn vader Philippus geweest zijn, maar de zoon van de Egyptische god Amon / Zeus, met wie hij later in diens tempel te Siwa een vader-zoon-ervaring had. Zijn moeder Olympias was bevrucht door de god Amon in de gedaante van een draak. Natuurlijk verdacht Philippus zijn echtgenote van ontrouw en overspel, maar Amon verscheen aan hem in de gedaante van diezelfde draak om dit misverstand uit de wereld te helpen. Omdat hij de zoon van een god was, gold voor Alexander de menselijke maat niet meer, wat uiteindelijk leidde tot zijn dood door verraad op 33-jarige leeftijd in 323 v.C.
Alexander was de grondlegger in naam van het Hellenisme, een politiek-cultureel concept dat iedereen lokaal de nodige vrijheid liet mits men loyaal was aan dit overkoepelende idee. De door Alexander overwonnen volkeren schikten zich hier in. Alexander huwde voor de vorm een lokale prinses, stichtte een stad die hij Alexandria noemde en trok verder. Maar zoals er in Asterix en Obelix in Gallië één dorpje is dat weigert het Romeinse gezag te erkennen, zo was er één volkje in de Levant dat weigerde de Hellenistische gedachte te onderschrijven: de Joden. Die verwierpen het Pantheon, één tempel voor alle goden en godsdiensten, en hielden vast aan één exclusieve tempel voor hún God, die ook nog eens superieur was aan alle andere goden. Jeruzalem wilde geen Griekse stad worden. Daarvoor moest men een aantal culturele basisfaciliteiten binnen de muren hebben: een badhuis, een renbaan, een sportzaal, een bordeel, een bibliotheek, een grand café, kortom alles wat een grote stad tot een grote stad maakt. Jeruzalem weigerde die status aan te nemen. Tussen 167 en 160 v.C. kwamen de Joden in opstand tegen de Syrische koning Antiochus en diens Hellenistische cultuurpolitiek. Men (her)leze het Oudtestamentische Bijbelboek Makkabeeën, dat hierover gaat.
Toen de Romeinen in 63 v.C. een einde maakten aan de macht van de Syrische Seleuciden en in 30 v.C. de Egyptische Ptolomaeën onderwierpen, werden zij en passant de baas in Judea en Galilea. Daar maakten zij kennis met een bevolking die elke vreemdeling haatte en al eeuwen droomde van de komst van een Verlosser die de bezetter het land uit zou jagen en een smetteloze theocratie zou vestigen. Die Verlosser was de Messias, wiens komst geprofeteerd werd in hun heilige boeken. In 66 brak opnieuw een opstand uit. Keizer Nero nam die revolte bloedserieus, niet zozeer om de militaire macht die de Joden in Galilea en Judea konden mobiliseren als wel omdat hij vreesde voor een uitbreiding van de opstand naar steden buiten Judea en Galilea met een substantiële Joodse minderheid. Vandaar ook zijn keuze voor Vespasianus, zijn beste generaal, die er met zijn zoon Titus op afging. In De Joodse Oorlog van Flavius Josephus kunt u lezen wat er daarvoor en daarna allemaal gebeurde, en hoe Titus uiteindelijk Jeruzalem kon veroveren omdat de Joodse verdedigers verscheurd werden door een meedogenloze broederstrijd en elkaar nog feller bevochten dan gezamenlijk de gehate Romeinen.
Enkele decennia eerder moet er opstandeling geleefd hebben die wij kennen als Jezus Nazare(n)us. Later heeft men dit (verkeerd) begrepen als afkomstig uit Nazareth in Galilea, maar daar heeft het vrijwel zeker helemaal niets mee te maken. Het is een aanduiding voor een bepaalde ‘heilige’ levenswijze op basis van een strikte interpretatie van de Wet in een tijd waarin men geloofde dat de wereld zou vergaan (apocalyps) en dat de komst van de Messias aanstaande was. Deze Jezus is verraden, gevangengenomen, gefolterd en geëxecuteerd door de Romeinen, zoals zo velen in die dagen. Het kan haast niet anders of deze Jezus was voldoende charismatisch om niet direct vergeten te worden. Om zijn nagedachtenis te bezoedelen recruteerden de Romeinen ene Saulus, die afkomstig zou zijn uit Tarsus, die zij als prediker de vrije hand lieten in gebied dat onder Herodiaans gezag stond. Daar vertelde Saulus dat hij eerst een vervolger was van volgelingen van deze Jezus, maar dat deze Jezus aan hem verschenen was in de gedaante van een god en hem bekeerd had tot een verkondiger van diens ware identiteit en heilsplan. Als mens was deze Jezus de Messias geweest en nu was hij god. Voor gelovige Joden was dit zowel heiligschennis als volstrekte onzin. Jezus kón de Messias niet zijn, want hij stierf een roemloze dood aan een Romeins kruis. Saulus had Jezus nooit in levenden lijve gezien, gehoord of gesproken, maar dankzij diens verschijning aan hem wist hij nu als enige wie Jezus werkelijk was en wat zijn heilsplan voor de mensheid was? Dat was in een notedop dat men zich niet tegen het Romeinse gezag moest verzetten, dat het leven op aarde een tijdelijk en onbelangrijk bestaan was, maar dat als men geloofde in Jezus als de goddelijke koning die in het hiernamaals heerste, dan zou men na zijn dood eeuwig gelukkig zijn.
Natuurlijk werd deze fabel niet serieus genomen door de Joden, zoals zij ook Saulus niet serieus namen. Iemand die tegen de Romeinen zei dat hij een Romein was, en tegen de Joden dat hij een Jood was, was per definitie onbetrouwbaar. Omdat de Joden Saulus en zijn boodschap niet geloofden, beweerde Saulus, die zich gaandeweg ging identificeren met de Jezus die hij preekte, dat de Joden Jezus niet accepteerden als dé Messias.
Terwijl het Joodse land ontvolkt raakte door oorlogsgeweld, grootschalige zelfdoding, ethnische zuivering en emigratie kon Saulus zijn boodschap ongehinderd verkondigen en daarmee diegenen die Jezus wél gekend hadden alsook diens ongetwijfeld fundamentalistische ideologie overstemmen met zijn Handelingen en Brieven. En zo werd Jezus een cultheld onder ongeschoolden en slaven, die zich met hem konden identificeren omdat hij door de Romeinen gekruisigd was, een exemplarische slavendoodstraf. Nu moest er een biografie geschreven worden die recht deed aan het beeld dat men zich inmiddels van hem gevormd had. Het oudste bewaardgebleven evangelie wordt toegeschreven aan iemand die zich Marcus noemt, en van wie men vermoedt dat hij zijn tekst in Rome geschreven heeft. Zijn publiek zal weinig of niets geweten hebben van de historische werkelijkheid. Marcus begint met de doop van Jezus door Johannes de Doper. Wat daarvoor gebeurd was, wist hij niet of vond hij niet belangrijk. Daar dachten andere evangelisten anders over. Over feitelijke informatie beschikte men niet of nauwelijks en dus ging men creatief te werk. Om direct of indirect duidelijk te maken dat Jezus wel degelijk een koning was, wat heet: de koning der koningen, gebruikte men de biografie van Alexander de Grote voor zijn geboorte, met een scheutje Jupiter voor wat betreft de onderduikperiode in Egypte. Ook voor zijn dood werd een beroep gedaan op de biografie van Alexander de Grote. Hem werden redevoeringen in de mond gelegd die moesten bewijzen dat hij niet zo maar een profeet was à la Jesaja, maar dat hij de vervuller was van de profetiën die door Jesaja c.s. gedaan waren. Daarvoor stelde men in AD 325 te Nicea een definitieve canon van Joodse en Christen boeken samen, die wij kennen als de Bijbel. Niet bedoeld als biografie van Jezus, maar als theologisch handboek om te bewijzen dat Saulus gelijk had dat Jezus de geprofeteerde Messias was.
Wanneer en hoe het Christendom Rome bereikte, is onbekend. Maar zeker is dat er in 64 Christenen in Rome herkenbaar aanwezig waren. In dat jaar legde een brand, die vijf dagen achtereen woedde, grote delen van de stad in de as en maakte talloze inwoners dakloos en brodeloos. Het gerucht deed de ronde dat Nero (keizer van 54-68) vanaf een balkon van zijn paleis bij het zien van deze brand gezongen zou hebben over het brandende Troje. Om deze boze tongen het zwijgen op te leggen wees Nero de Christenen als de brandstichters aan. Hij liet hen oppakken en op een meer dan gruwelijke manier ombrengen. Tot protesten vanuit de Romeinse burgerij kwam het niet. Het bleef bij walging over Nero’s mateloze wreedheid. Het kan moeilijk anders of deze Christenen waren immigranten of mensen zonder noemenswaardige maatschappelijke status, die zich in de ogen van de Romeinen verdacht gedroegen. Dankzij terloopse uitlatingen van auteurs als bijvoorbeeld Suetonius weten wij dat er geruchten de ronde deden dat die Christenen zich bij hun eredienst schuldig zouden maken aan flagitia: gruweldaden als incest, kindermoord en kannibalisme. Op enige sympathie van de (gegoede) Romeinse bevolking behoefden zij niet te rekenen.
Nero was de eerste, maar zeker niet de laatste Romeinse keizer die Christenen vervolgde. De Legenda aurea vermeldt de volgende Romeinse keizers met christen bloed aan hun handen: Domitianus (keizer 81-96), Maximinus (keizer 235-238), Decius (keizer 249-251) en als laatsten Diocletianus (keizer 284-305), Maximianus (keizer 285-310) en Galerius (keizer 293-311). Het is zeer de vraag in hoeverre religieuze onverdraagzaamheid de doorslaggevende factor was om tot vervolging en executie van Christenen over te gaan. Veeleer lijkt het om een fundamenteel loyaliteitsconflict te gaan. Door de oude goden, die Rome groot gemaakt hadden, te demoniseren maakten de Christenen zichzelf staatsgevaarlijk. Hun compromisloos radicalisme zou wel eens een grote zo niet dé voornaamste bron van irritatie geweest kunnen zijn. Maar wat die Christenen in Rome nu exact geloofden, door wie zij bekeerd waren, hoe zij georganiseerd waren en hun geloof beleefden, is in nevelen gehuld. In de Tiberius-legende en de Vespasianus-legende draait alles om de ikoon van Jezus die door een wonder achterbleef op de hoofddoek van Veronika (vera ikon) die zijn bloedend hoofd op de Calvarieberg afdroogde. En zij zou dan weer de vrouw geweest zijn die eerder door Jezus van haar bloedingen zou zijn afgeholpen. Tiberius en Vespasianus genezen door het aanbidden van de ikoon. Het kruis speelt geen enkele rol in deze verhalen. En niemand weet waar die hoofddoek gebleven is.
Wat er tussen Saulus en Nicea gebeurd is, onttrekt zich aan het oog van historici, maar zeker is dat er onder theologen een vergoddelijkingsproces van Jezus plaatsvond. De Jezus van Marcus wist niet dat hij God was en dacht dat ook niet. Althans, dat is de stelling van Bart Ehrman in How Jesus became God, die eerder een zeer leesbaar boek de wereld in zond: Misquoting Jesus: The Story Behind Who Changed the Bible and Why. Jesus wordt geen man Gods door zijn doop, waarmee Marcus begint, hij kon al eerder wonderen verrichten zoals water in wijn veranderen op de bruiloft te Kana. Ook heeft hij op 12-jarige leeftijd een vader-zoon ervaring in de tempel te Jeruzalem. Gedurende de Middeleeuwen is Jezus god vanaf het moment van zijn conceptie, en vandaar dan ook dat zijn moeder Maria (zélf) onbevlekt ontvangen is. In deuteronieke evangelien over zijn kindertijd, die door Jan (van) Boendale worden naverteld in het tweede boek van Der leken spieghel, gedraagt Jezus zich als kind ook als god.
Aan het einde van de derde eeuw is het aantal Christenen in het West-Romeinse Rijk getalsmatig zo sterk gegroeid dat zij een politieke factor van betekenis geworden zijn. Dit zal leiden tot het edict van Milaan in 313. De man die hier vooral van profiteert, al was hij er niet de bedenker van, was de latere keizer Constantijn de Grote. Eén voor één ruimt deze machtspoliticus zijn rivalen uit de weg om omstreeks 324 alleenheerser van het Romeinse Rijk te worden. Een jaar later verplaatst hij de residentie van Rome naar Byzantium en daar maakt hij kennis met een veel intellectueler Christendom dan hij in het westen van het Rijk gewend was. Om machtspolitieke redenen accepteert Constantijn, zonder zichzelf te bekeren en zonder de oude godsdienst af te schaffen, het Christendom als nieuwe staatsgodsdienst, waarna hij bij de gratie Gods regeert over de wereld. Zoals er maar één God in de Hemel is, zo is er nu één keizer op aarde. God is keizer in de Hemel en Constantijn is god op aarde. Verreweg de meeste heiligen die in de Legenda aurea de marteldood sterven, doen dat tijdens het bewind van Constantijns grootste rivalen als Diocletianus en Maximianus met een voorkeur voor het jaar AD 287. Heeft vrijwel zeker meer met machtstrijd dan met religieuze onverdraagzaamheid te maken, want in beginsel kende het Romeinse Rijk net als het Hellenisme godsdienstvrijheid.
Voor de Christenen had deze transitie grote gevolgen. Niet alleen werden zij normale staatsburgers, de wrede vervolgende keizer was opeens een man Gods geworden. Dat de Romeinen Jezus vermoord hadden, werd nu een onaangename waarheid. Vanaf deze tijd zullen de verhalen bedacht zijn waarin de verovering en verwoesting van Jeruzalem door Titus werd uitgelegd als de Wraak van God die door de Romeinen aan de Joden werd voltrokken. Bijbelvertaler Hiëronymus wist nog te vertellen dat de moordaanslag op Jacobus, de broer van Jezus, de / een aanleiding voor de verwoesting van de tempel was. Met terugwerkende kracht was men ervan overtuigd dat God dit allemaal zo gewild had, want door de Romeinen wél in Jezus te laten geloven, werd het Christendom een wereldgodsdienst.
Mij is het niet gelukt om zonder een gevoel van gêne de biografie / hagiografie van Constantijn de Grote te lezen, die geschreven werd door tijdgenoot Eusebius van Caesarea, de historiograaf van de geschiedenis van de christen kerk. Welk een schaamteloos opportunisme! Eusebius laat Constantijn in een droom een goddelijk visioen krijgen, waarin hem werd meegedeeld dat als hij zijn strijders met het teken van het kruis de strijd instuurt, hij zal overwinnen. Helena, Constantijns moeder, zal de heilige plaatsen in Jeruzalem aanwijzen, waar men nog nooit van de Calvarieberg gehoord had, en als heilige de kerkgeschiedenis ingaan. Alles voor het goede doel: de imperiale acceptatie van het geloof in de nieuwe god Jezus. Alle schuld voor zijn dood werd nu in de sandalen van de Joden geschoven. Daarbij paste men de vooroordelen die de Romeinen aanvankelijk jegens de Christenen koesterden fantasieloos toe op de Joodse medemens, die ervan beschuldigd werd christen kinderen te doden omdat men het bloed nodig had voor de bereiding van het paasbrood, een even hardnekkig als kwaadaardig gerucht dat bleef voortleven in de jeugdboeken die Ewoud Sanders bestudeerde. De meest gruwelijke Middelnederlandse variant van dit kulverhaal is de tragische geschiedenis van de jongen Waernaer, die bewaard bleef in de zogeheten Enaamse Codex (Corpus Gysseling serie II, deel I, p. 449-455).
Tot het begin van de Kruistochten merken wij niet zo veel van actief anti-judaïsme in West-Europa, al weten wij dat zodra ergens binnen de grenzen van het (voormalige) Romeinse Rijk het Christendom ingevoerd werd, dit hand in hand ging met anti-judaïsme. Maar de oproep van paus Urbanus II, gedaan te Clermont Ferrand op 18 november 1095, doet een geest uit de fles ontsnappen die er niet meer in terug zal gaan. Hordes would-be bevrijders van de Heilige Plaatsen plunderen de Joodse wijken, met name in het Rijnland, om op die manier aan zakgeld voor onderweg te komen, waarbij veel Joden vermoord worden. Er ontstaat een grote belangstelling voor Flavius Josephus’ De bello judaico, met onder andere tot gevolg de malicieuze vertaling / bewerking van Jacob van M(a)erlant, want die gaf zijn boek niet voor niets de titel Die wrake van Jherusalem mee. Ook zijn vertaling / bewerking van Comestors Historia scholastica is vooringenomen en anti-judaïsch, mogelijk onder invloed van Franciscus van Assisi (gest. 1226), die door zijn fixatie op het lijden van Jezus, waarvan hij niet de Romeinen maar de Joden beschuldigde, en door het succes van zijn beweging, een zeer kwalijke rol gespeeld heeft in het cultiveren en verspreiden van Jodenhaat.
In de DBNL vindt u een gedigitaliseerd exemplaar van het proefschrift van C.G.N. de Vooys: Middelnederlandsche legenden en exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozaliteratuur en het volksgeloof in de middeleeuwen. Den Haag 1900. Het zesde hoofdstuk handelt over: De Joden in de exempelen. Daarin geeft De Vooys een beredeneerd en onthutsend beeld van “blinden Jodenhaat, die in bijna alle kringen onbeperkt heerschte”. Ik geef u er één, een milde, die wel past bij het boek van Ewoud Sanders:
In der stat van Ciryo so woenden sommige Joden onder die kersten menschen, also dat der Joden kinder ende der kersten kinder mit malcander verenichden ende speelden dicke te samen na kinder manyeren ende volchden die een den anderen na, als noch der kinder manyer is. Eens, op een Paaschdag gingen sommige kinderen met hun ouders naar de kerk om het sacrament te ontvangen. Ongemerkt was een Jodenkind meegeloopen. Doe stont dit kint van verre ende sach vast toe, watter te doen waer. Ende doet naerstelic mercte, soe sach dat kint biden priester ter sijden staen een uutnemende scone maghet, ende eerde mit horen dienst ende mit horen minliken bewisinghe alle die gene, die daer quamen om ons Heren lichaem te ontfanghen. Doe dit Joden kint die scone maghet mit verwonderen aensach, doe quamt bet naere ende vermenghede hem mitten anderen kinderen ende quam oec mede voor den priester ende ontfinc dat heilighe sacrament, dat lichaem ons liefs Heren, ende onse lieve vrouwe toende hem oec grote vrienscap ende waerdicheit ghelijc den anderen. Toen het kind dit thuis vertelde, werd zijn vader uuttermaten seer ghestoort ende greep dat kint mit toornigen moede ende warpet in enen gloyenden oven. Op het gegil van de moeder kwamen de buren toeloopen en haalden het kind ongedeerd uit den oven. ‘Ja’, sprac dat kint, ‘die selve maghet inder selver ghedaenten was bi mi inden oven ende hief hoor mantel op over mi ende scutte so die hette vanden vuer, ende sprac mi suetelic ende troestelic toe. Siet, dese vrouwe ende hoor lieve kint wil ic voort an dienen alle mijn leven lanc.’ De vader viel op zijn knieën ende hi wert kersten gemaect mit alle sijn huusghesin. Alle andere Joden in de stad volgden zijn voorbeeld.
Over een boek dat de periode 1792-2015 beschrijft, kan ik als middeleeuwer weinig zinnigs zeggen behalve dan dat ik dit boek niet zonder kippevel heb doorgebladerd en hier en daar stukjes gelezen. Als u dit boek in de winkel ziet liggen en er staat nog wat geld op uw boekenbon-creditcard, en u bent geïnteresseerd in de materie dan kunt u het voor nog net geen 30 euro aanschaffen. Geen geld voor wat u aan gebonden boek met kleurenafbeeldingen en een aangrijpende inhoud krijgt.
Literatuur:
– Bart D. Ehrman, Misquoting Jesus. The Story Behind Who changed the Bible and Why. New York 2005.
– Bart D. Ehrman, How Jesus Became God: The Exaltation of a Jewish Preacher from Galilee. New York 2014.
– Robert Eisenman, James the brother of Jesus. Volume I: The Cup of the Lord. London 1997.
– Flavius Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes. Baarn 1992.
– C.G.N. de Vooys, Middelnederlandsche legenden en exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozaliteratuur en het volksgeloof in de middeleeuwen. Herziene en vermeerderde uitgave. Groningen 1926 (reprint 1974).
– Thijs Voskuilen, Alias Paulus. De grondlegger van het christendom als geheim agent van Rome. Amsterdam 2002.
Gisteren verscheen op Neerlandistiek ook een kort interview met Ewoud Sanders.
Jan Stroop zegt
Fantastisch stuk, erudiet en eloquent.