Door Steven Delarue
Viel me dat even lelijk tegen, toen ik deze ochtend De Morgen opensloeg. Dan denk je geabonneerd te zijn op een progressieve krant, krijg je meteen een zure oprisping van hoofdredacteur Bart Eeckhout op je bord. De oorzaak van z’n slechte humeur bleek Hans Bennis te zijn, de recent aangestelde algemeen secretaris van de Taalunie. In een boeiend interview in De Volkskrant had Bennis het immers aangedurfd te beweren dat een constructie als ‘hun hebben’ niet alleen een onproblematische ontwikkeling is – taal evolueert nu eenmaal – maar zelfs een taalkundige verbetering.
De redenering daarachter is relatief simpel: omdat ‘hun’ sowieso naar personen verwijst, terwijl de standaardtalige vormen ‘ze’ en ‘zij’ zowel op personen als op objecten kunnen slaan, creëert het gebruik van ‘hun’ als onderwerp net extra duidelijkheid. In het bijzonder fijne boekje ‘Taal’, dat ik vorig jaar voor Over Taal recenseerde, schreef taalkundige Sterre Leufkens er ook nog over: eigenlijk is iets als ‘hun hebben’ net een erg slimme taalinnovatie – die overigens al in 1911 voor het eerst werd geattesteerd. Wie ontsteld uitroept “dat hun weer aan de kapstok hangen”, maakt bijvoorbeeld meteen duidelijk dat het niet louter de jassen zijn die aan de kapstok hangen, maar dat het je kinderen zijn die wellicht de boel aan het slopen zijn.
Nu, daar heeft hoofdredacteur Eeckhout geen oren naar. In zijn zure commentaarstuk meent hij dat ze ze “niet helemaal op een rij” hebben bij de Taalunie, want eigenlijk “zou het geen overbodige luxe mogen zijn dat we ook in onze taalbeheersing een paar regels blijven respecteren. Dat is inderdaad geen kwestie van grammaticale noodzaak, wel van wederzijds respect.” Wat er zo respectloos is aan een ‘hun’ als onderwerp is me niet helemaal duidelijk – in dat opzicht heb ik me eigenlijk wat meer geërgerd aan zijn gebruik van ‘opgesodemieterd’ in de slotzin van z’n stuk, maar goed.
Een andere passage maakt echter zonder meer duidelijk hoe deze discussie opnieuw terug te brengen valt op een vrij elitaire visie op taal en taalnormen (zie ook wat ik daarover eind vorig jaar op Knack.be schreef) – daarmee zet Bart Eeckhout zich overigens pal op dezelfde lijn als z’n collega Joël De Ceulaer, die hem vanmorgen op Twitter alvast volmondig gelijk gaf. Eeckhout schrijft:
Het is ons droef te moede dat de Taalunie integendeel de poorten almaar meer open schijnt te zetten voor fout, schabouwelijk taalgebruik, wellicht vanuit de misbegrepen democratiseringsgedachte dat de taal van iedereen moet zijn. (…) Maar hier wensen we toch de grens te trekken. De enige zin waarin wij ‘hun hebben’ tolereren is in combinatie met ‘hun houden’. En voorts opgesodemieterd met je lijpe ‘hun hebben’.
Aan het bovenstaande citaat zouden discoursanalytici een flinke kluif hebben. Er is het opvallende gebruik van de meervoudsvorm ‘we’, kwestie van de indruk te wekken dat je een grote groep boze taalliefhebbers rond je verzameld hebt. Er is de bewering dat de Taalunie volledig autonoom bepaalt hoe het Nederlands en de standaardtaalnorm zich ontwikkelt. Er is blijkbaar ook een blind geloof in de maakbaarheid van taal, waarbij de elite wel zal bepalen hoe ons Standaardnederlands er kan en zal uitzien, want de taal is toch wel niet van iedereen zeker? En als de Taalunie de grens niet kan bewaken, dan zullen wij van De Morgen het wel doen: tot hier en niet verder!
Een bizarre houding vind ik dat. Niet alleen omdat het natuurlijk onzinnig is om te denken dat je op die manier taaldynamiek en -evolutie kunt tegenhouden, maar ook omdat meneer de hoofdredacteur op pagina 2 met veel poeha een constructie als ‘hun hebben’ weghoont, terwijl een van zijn journalisten op pagina 3 een fraai en genuanceerd stuk schrijft, waarin professoren Johan De Caluwe (UGent) en Wim Vandenbussche (VUB) benadrukken dat het erg onwaarschijnlijk is dat die constructie in Vlaanderen even alomtegenwoordig zal worden als in Nederland. Het verzet van Eeckhout is dan ook puur symbolisch, en gericht tegen een veel breder ‘probleem’ van gepercipieerde taalverloedering, en het is net die bijzonder negatieve framing die mij stoort.
Zelf heb ik zes jaar lesgegeven in de opleiding Nederlands van de Universiteit Gent, en jaar na jaar heb ik mijn studenten hartstochtelijk proberen te overtuigen van het belang van taalzorg en correct taalgebruik. Alleen raak je er dan niet als je “de taal is niet van iedereen” en “tot hier en niet verder” begint te scanderen – je moet net laten zien hoe dergelijke normen en regels tot stand komen, hoe relatief ze zijn, hoe gevoelig ze soms liggen. En hoe de taalrealiteit buiten het leslokaal zich eigenlijk niets van die regels aantrekt. Veel van mijn studenten droomden ervan om journalist te worden, en ik heb hun op het hart gedrukt dat hun vlotte pen er dan wel eentje zonder taalfouten zou moeten zijn. Alleen helpt het dan niet als je in De Morgen (en in elke andere krant) op frequente basis pakweg het niet-standaardtalige gebruik van hypothetisch moest tegenkomt, of als wanneer het eigenlijk dan moet zijn, of het af te keuren gebruik van mits als voorzetsel. Stuk voor stuk dingen waar de Taalunie wél streng over is, maar in die gevallen is het dan blijkbaar net De Morgen dat voor “fout, schabouwelijk taalgebruik” kiest.
Gelukkig is er nog Hans Bennis om ons gerust te stellen: “Er is niemand die de taal om zeep wil helpen.” Oef.
Dit stuk verscheen eerder vandaag op het eigen weblog van Steven Delarue.
‘De misbegrepen gedachte dat taal van iedereen moet zijn.’ Noem me gek, maar van wie moet taal zijn anders dan van de sprekers van die taal, i.e., iedereen. Heb ik gemist dat taal eigendom was geworden van de aristocratie?
Leuk fragment hier. Hoor hoe Hans Bennis na 2 minuten en 40 seconden zichzelf corrigeert: https://www.youtube.com/watch?v=0lupJCD8DEw
Mij vraag mij af: wie het hier nou bij die rechte eind: hem of hun? Misschien heb ons almal wel ‘n bietjie gelijk? Ieder vogeltjie mag toch sing soos ie gebek is toch, beste Hans Bennis van die lekker organisasie met die oulike naam ‘Nederlandse taalunie’? Kom laat ons hier stop: te mal om los te loop!
Ik ben geen aristocraat en ik behoor niet tot de elite maar desniettegenstaande meen ik dat de weliswaar gepeperde kritiek van de hoofdredacteur van ‘De Morgen’ op de publieke bewering van de directeur van de ‘Nederlandse Taalunie’ dat “hun hebben” en dus ook “hun hebben hen gezien” geen problematisch Nederlands zou (mogen) zijn, volledig, volkomen en helemaal terecht is.
De ‘Nederlandse Taalunie’ is er niet om het (standaard) Nederlands schaamteloos uit te kleden, maximaal te relativeren en grammaticaal te ontkrachten en te ontvlezen tot op het creoolse bot maar wél en juist om het Nederlands op zijn fundamenten te consolideren, waar nodig of nuttig maximaal standaardmatig (verder) te normeren, gemeenschappelijke vorm te geven, richting te wijzen en houvast te bieden, niet aan een elite, aan artiesten, poëten of andere taalkunstenaars maar aan het kind in de school, aan de man/vrouw in de straat, kortom aan elkeen die vindt dat gemeenschappelijk gedragen taalregels nodig en belangrijk zijn, niet enkel voor de efficiëntie van de communicatie maar ook voor de uitstraling en de kracht van een taal als uiting van een cultuur op basis van zelfrespect en respect voor de andere. Persoonlijke ‘taalkundige’ bedenkingen of fantasieën over een soort Nederlandse ‘grammatica à la carte’ zijn hierbij totaal irrelevant en verzinken daarbij in het niets, ja, in het niets
Juist, mijnheer Van Hecke, ik zou het niet beter kunnen verwoorden!!
Op mijn eigen blog pleitte ik ook al voor “hun”, maar met de kanttekening dat de Vlamingen er vooralsnog niet aan meedoen. “Hun” toelaten is ook weer ‘n volgende stap in het proces van het uiteenvallen van de standaardtaal in twee varianten. De lezing dat de Taalunie bestaat om dat te voorkomen komt natuurlijk niet helemaal uit de lucht vallen (‘t heet/noemt ook “Taalunie”), ik vind dat nog wel ‘n te verdedigen standpunt. Wat die redacteur er allemaal weer bijsleept is inderdaad vooral ruis.
– http://marcelplaatsman.nl/laat-hun-toch/
De toon wordt meteen gezet: de anders zo lekker “progressieve” De Morgen vertolkt deze keer, middels “een zure oprisping”, een kennelijk oubollig, achterhaald en benepen standpunt. Helemaal niet zuur daarentegen, naast uiteraard Delarue zelf, is Hans Bennis, die het “aandurft” in een “boeiend” interview kennelijk heel moedige dingen te zeggen. Waarom dat zo zou zijn, moeten we dan nog vernemen, en het rammelt.
Laat ik eerst zeggen, vooraleer hun weer beginnen zeuren, dat ik niets heb tegen dat vermaledijde ‘hun’ (ik vind het wel leuk klinken, vermoedelijk vanwege het gelijkaardige ‘zun’ – van ‘ze + hun’ – uit mijn eigen dialect), en uiteraard is de bedoelde ontwikkeling “onproblematisch”, want talen evolueren en de fout van vandaag is de norm van morgen. Maar dat betekent nog niet dat we over elke (vooralsnog niet algemeen aanvaarde) afwijking moeten zwijgen, alsof alles eigenlijk wel oké, lees gelijkwaardig, is. Als je je studenten die journalist willen worden, bloedserieus meegeeft “dat hun vlotte pen er dan wel eentje zonder taalfouten zou moeten zijn”, terwijl je tegelijk die fouten telkens relativeert (van “onproblematische taalontwikkeling” tot “slimme taalinnovatie”), moet je niet verwachten dat ze een dergelijke pen zullen hanteren.
Bizar is alleszins de als moedig gekenmerkte stelling van Bennis dat ‘hun hebben’ “zelfs een taalkundige verbetering” zou zijn. Dan ben je in hetzelfde bedje ziek als degenen die constant “Taalverloedering!” staan te toeteren. Een taalkundige verbetering impliceert namelijk dat het zaakje ervoor als inferieur moet worden gezien. Ik extrapoleer maar wat: dan is Middelnederlands een stuk onvolmaakter dan modern Nederlands, of kunnen Latijn en Grieks absoluut niet tippen aan, say, Engels of Chinees.
‘Hun hebben’ zal zijn merites hebben, daar niet van (anders zou het wellicht geen kans maken), maar de vraag is of we die zogenaamde “verbetering” echt nodig hebben. En het antwoord is: natuurlijk niet. We hebben het jarenlang probleemloos zonder gedaan. Bovendien, wat een vreemde argumentatie dat dit ‘hun’ voor meer duidelijkheid zorgt. In de overgrote meerderheid van de gevallen is/was perfect duidelijk wat of wie met ‘zij’ is/was bedoeld. De kapstokzin van Delarue (of …) is een uitzondering, maar die is niet wat je noemt uit het leven gegrepen. Moeten we daarvoor die moeite doen? Dan zijn er nogal wat andere gevallen die een “slimme innovatie” behoeven.
Wat mij stoort aan dit soort discussies, is dat een aantal taalkundigen – excuseer mij de woorden, maar wie de context kent, zal weten waarom – “alleronsmakelijkst gaan spugen” als je nog maar durft te hengelen naar iets wat als normvragend zou kunnen worden geïnterpreteerd – ze zijn immers bezig met hoe het is en niet met hoe het moet – en het tegelijk vertikken om de zaken in de juiste context te plaatsen. Ook nu weer, bij Delarue, lees ik nergens dat ‘hun (hebben)’ eigenlijk behoort tot de informele spreektaal, terwijl ‘zij’ behoort tot het algemeen aanvaarde en wat formelere standaardtaal. De twee zijn dus niet in concurrentie, en Eeckhout heeft eigenlijk niets te vrezen, maar als je dat er niet bij zegt en als Bennis zich beperkt tot “verbetering” en Milfje tot “slimme innovatie”, dan geef je een heel ander en misleidend beeld, en dan lok je zelf reacties zoals die van Eeckhout uit. En je maakt het nog erger door niet te willen begrijpen waarom Eeckhout zich druk maakt. De norm moet wat minder streng (of gewoon weg)? Laat ik het brutaal zeggen: geen norm is ook een norm. Doe dus niet alsof jouw standpunt netjes normvrij is en de anderen zich in alle “zuurte” vastklampen aan een illusie, terwijl je volop bezig bent je eigen norm te promoten.
Tot slot, want het is intussen mooi geweest. Gelukkig lees ik ook dat de taal van iedereen is. Da’s leuk, want dan is ze ook van mij (en Eeckhout en …) en hoef ik mij niets te laten voorschrijven (en al zeker niet door Delarue en co.). Ik heb er absoluut geen probleem mee dat taal verandert, al zal ik, om volkomen subjectieve redenen (want onze taalwrevels zijn altijd hoogst persoonlijk), bepaalde “fouten” minder kunnen appreciëren dan andere (van ‘hun hebben’ val ik niet om, ‘groter als’ jaagt mij op stang, ‘Nederland en haar geschiedenis’ vind ik vreselijk …). Maar mijn taal is mijn taal en die neem je mij niet af.
Dat elke taal (streek)varianten kent, dat zal wel. Zo hoort men in Vlaanderen wel eens de vormen ‘zie’ of ‘zun’ of ‘zunder’ of ‘zulder’ i.p.v. de standaardvorm ‘zij /ze’ voor de onderwerpsvorm van het persoonlijk vnw. 3de persoon meervoud die in sommige streken van Nederland blijkbaar ook door ‘hun’ kan worden vervangen en in Suriname misschien nog door een andere vorm. Is dat ‘grammaticaal’ problematisch? Welneen….toch niet voor diegenen die in de bedoelde streek leven of die streek en de streektaal kennen. Wat ik wél problematisch vind is dat de nieuwe directeur van de Nederlandse Taalunie geen onderscheid wil zien tussen de diverse vormen gebruikt in streektalen en de vormen (‘zij/ze’ als onderwerp, ‘hen’ / ‘ze’ als direct complement en ‘hun’ al indirect complement) die voor het persoonlijk vnw. 3de persoon mv. in de standaardtaal gelden. Standaardtaal is die taal die over alle streken en streektalen heen als gemeenschappelijke (vorm)norm fungeert, uiteraard in de eerste plaats m.b.t. de basiselementen (vormen) van de grammatica. De Nederlandse Taalunie heeft juist tot opdracht om de standaardtaal – die dus ook de taal in het onderwijs in Nederland, Vlaanderen en Suriname hoort te zijn – te ondersteunen en uit te dragen, zowel in Nederland als in Vlaanderen en in Suriname.
Zo mogelijk nog problematischer is dat de nieuwe directeur van de Nederlandse Taalunie enkel de Nederlandse streekvariant ‘hun’ als ‘grammaticaal niet problematische’ variant van de onderwerpsvorm ‘zij/ze’ naar voor schuift.
En waarom niet de Vlaamse varianten ‘zie’ of ‘zun’ of ‘zunder’ of ‘zulder’ of gelijk welke andere streekvariant uit Vlaanderen of Suriname? Wat is er dan zo veel beter – laat staan ‘duidelijker’ of ‘voordeliger’ – aan de Hollandse streekvariant ‘hun’ als (vrijblijvende?)vervanger voor de standaard onderwerpsvorm ‘zij/ze’?
Is dit dan te interpreteren als een voortzetting van de aloude gedachte dat enkel de Hollandse vorm de betere vorm en dus de standaard ‘norm’ voor alle anderen kan en moet zijn?
Dat het gebruik van ‘hun’ i.p.v. ‘zij/ze’ als onderwerpsvorm van het persoonlijk vnw. een ‘voordeel’ zou bieden omdat het duidelijk zou maken dat het dan over levende wezens (mensen of dieren) gaat terwijl ‘ze/zij’ dan enkel voor ‘dingen’ zou staan, acht ik compleet inhoudsloos omdat een voornaamwoord per definitie verwijst naar een in de communicatiecontext eerder genoemde persoon, dier of zaak en dus nooit een probleem van communicatieve ‘onduidelijkheid’ kan opleveren. Bovendien maakt het gebruik van een onderwerpsvorm ‘hun’ ook geen onderscheid tussen mensen en dieren, wat van enig belang zou kunnen zijn als we – vanuit de vooropgestelde nieuwe visie – duidelijk zouden willen maken dat het bv. over de ‘ezeldrijvers’ maar niet over hun ‘ezels’ gaat.
Daarnaast – en veel belangrijker – dient ook onder ogen te worden gezien dat dit zogezegde ‘voordeel’ dat in de feiten dus helemaal geen voordeel is, ook een keerzijde heeft, zoals de niet taalgeleerde maar wijs nuchtere Hollander Johan Cruyff zaliger al eerder in leuk Hollands opmerkte: “ieder voordeel hep se nadeel”.
Het toeschrijven van een (betekenis) verschil tussen enerzijds de onderwerpsvorm ‘hun’ (verwijzend naar personen of dieren) en de onderwerpsvorm ‘zij/ze’ (verwijzend naar dingen) anderzijds, brengt tezelfdertijd ook mee dat dit door de directeur van de Nederlandse Taalunie als ‘voordelig’ bewierookt subtiel taalonderscheid – als het enige zin en nut zou willen hebben – dan ook effectief dient te worden gemaakt en toegepast, zowel in de mondelinge als in de schriftelijke communicatie. Dus, bij wijze van voorbeeld: “HUN (bv. de mensen en/of de ezels) staan op de wei” maar “ZIJ/ZE (bv. de stallen of de drinkbakken voor de ezels maar in géén geval de ezels en/of de mensen zelf) staan op de wei”.
Het hoeft geen verder betoog dat dergelijk subtiel betekenis onderscheid bij het op zich al verzwarend en belastend gebruik van verschillende onderwerpsvormen voor de 3de persoon mv. van het persoonlijk vnw. onze taal alleen maar ingewikkelder en lastiger maakt en dus ook de kans op ‘subtiele taalfoutjes’ en communicatieve misverstandjes evenredig zal vergroten waardoor de gebruikers – inzonderheid de leerlingen in het basisonderwijs en zij die het Nederlands als ‘vreemde’ taal willen leren – méér taalproblemen zullen ervaren dan ze er nu al hebben.
Een doordachte, laat staan een zinvolle en nuttige publieke uitspraak en stellingname vanwege de nieuwe directeur van de Nederlandse Taalunie? Ik denk van niet!
De nieuwe directeur van de Nederlandse Taalunie doet er mijns inziens goed aan om in de toekomst eerst minstens tweemaal goed na te denken vooraleer dergelijke vrijblijvende taalballonnetjes publiek op te laten en daarbij ook nog ongegeneerd standpunten in te nemen die fundamenteel haaks staan op de doelstellingen van de multinationale organisatie waarvan hij geacht wordt de vertegenwoordiger en de spreekbuis te zijn.