Door Marc van Oostendorp
Ik ben er altijd vóór geweest dat wetenschappers de uitkomsten van hun onderzoek gratis ter beschikking stelden – ook toen het nog geen ‘open access’ heette en niet baadde in de warme aandacht van demissionair staatssecretaris Sander Dekker. Nu we onze artikelen niet meer per se op glanzend papier hoeven af te drukken, kunnen we ze natuurlijk net zo goed gratis via internet verspreiden, in plaats van ze te verstoppen achter een betaalmuur: de burger heeft al voor ons werk betaald via zijn belastingafdracht, dus waarom zou hij dan moeten betalen om kennis te nemen van wat wij hebben gedaan?
Het gaat best goed met de strijd. Een van de grootste en beste tijdschriften in ons vak heette vroeger Lingua en zit nu bij Elsevier, maar omdat dat bedrijf niet mee wilde werken aan een redelijk ‘open access’ model van uitgeven, stapte de gehele redactie iets meer dan een jaar geleden over naar een nieuw tijdschrift, Glossa. Ook enkele kleinere (maar niet minder goede) tijdschriften waagden de stap, en in Duitsland bestaat ook een uitgever van open access-boeken: Language Science Press.
En nu gaat het allemaal zo goed, en nu zegt de uitgever van Language Science Press, Martin Haspelmath, in een blogpost dat we helemaal niet moeten streven naar open access, maar naar goede merken. En hij heeft volgens mij nog gelijk ook.
Loonsverhoging
Althans, het probleem is in eerste instantie in ieder geval in de taalkunde niet dat materiaal gratis ter beschikking moet komen. In ieder geval recent werk is vrijwel altijd wel ergens gratis te vinden: auteurs zetten het ergens op hun website of in een ‘repository’ van hun universiteit. Dat een uitgever het dan ook nog tegen betaling op een duurbetaalde site wil zetten. Je betaalt bij een beetje uitgever al gauw 100 euro voor een artikel, dat is nog wel wat anders dan Blendle.
Maar waarom doen we dat dan niet? Waarom knallen we niet zelf onze artikelen integraal op internet en laten het daarbij? Omdat we voor onze carrières afhankelijk zijn van die uitgevers. Een op internet geknald artikel levert nul punten op op je cv, en maakt er weinig indruk mee als je bij je baas komt vragen om loonsverhoging.
Onzintijdschriften
Je moet publiceren in toptijdschriften en toptijdschriften hebben niet alleen een redactie, maar ook een uitgever. En die uitgever heeft het merk in handen.
Daar nu moeten we vanaf, zegt Haspelmath. Academici moeten eigen merken creëren of, liever nog, academische instellingen (universiteiten, humanities clusters, noem maar op) moeten dat doen: er zou een Radboud Journal of Linguistics moeten komen, of een Utrecht Semantics Review, om maar wat te noemen. De universiteiten zouden garant moeten staan voor de kwaliteit van zulke tijdschriften: een goede onderzoeksuniversiteit kan zich niet veroorloven onzintijdschriften uit te geven. Omgekeerd zou een universiteit zijn reputatie kunnen vergroten door enkele heel goede tijdschriften binnen de muren te hebben.
Idiote bedragen
De universiteiten moeten natuurlijk wel wat investeren. Ze moeten de redacties ondersteunen, ervoor zorgen dat de tijdschriften mooi worden vormgegeven, en ze moeten garanderen dat de artikelen voor altijd online toegankelijk zullen zijn. Maar daar staat dan tegenover dat ze in ieder geval op den duur geen idiote bedragen meer hoeven over te maken aan de commerciële uitgevers.
Lucas Seuren zegt
Zijn de Nederlandse afdelingen niet te klein? Misschien is een bundeling van krachten beter; maakt het ongetwijfeld ook gemakkelijker te financieren en op te zetten. De taalkundeafdeling van de RUG hoeft niet te concurreren met die van Leiden, Utrecht, en het Radboud.
Overigens is er nog een hele belangrijke reden dat we niet alles maar online moeten knallen: kwaliteit. Je wilt enige selectie voor je gaat lezen, een garantie dat wat gepubliceerd wordt voldoet aan een zekere academische norm. Merken zijn van belang, omdat ze kwaliteit garanderen, en de kans verhogen dat je werk gelezen wordt. Geen enkele academicus heeft zin om zijn/haar tijd te moeten verdoen met het doorspitten van oneindige archieven vol rotzooi.
Je kunt je daarnaast natuurlijk wel afvragen waarom we nog zoveel verschillende journals hebben, terwijl de doelgroep veelal dezelfde is. Zolang iets gereviewd is en de doelgroep duidelijk is, waarom moet het dan nog onder een bepaald merk gebeuren?
Marc van Oostendorp zegt
Je hebt gelijk dat vakgroepen daarvoor te klein zijn, maar ik denk dat ook alle vakgroepen (bijvoorbeeld) taalkunde in Nederland samen daarvoor te klein zijn. Ik denk dat zoiets op het niveau van de universiteit moet worden geregeld: die moet bepalen dat er zo en zoveel geld komt voor tijdschriften, en dan bepalen voor welke vakken er tijdschriften moeten komen. Eventueel zouden Nederlandse universiteiten dat kunnen coördineren, maar je kunt het ook een beetje een vrije markt laten zijn.
Voor kwaliteitsfilters kun je ook andere systemen toepassen dan tijdschriften, overigens. Je kunt bijvoorbeeld als auteur zelf prestigieuze reviewers regelen, je kunt als lezer zelf afgaan op de naam van de auteur of diens affiliatie, e.d. Ik lees vrij veel ongepubliceerd materiaal en heb niet de indruk dat ik erin omkom.
Lucas Seuren zegt
Ik weet niet hoe groot de vakgroepen zijn, maar volgens mij gaat taalkunde in NL toch wel om een paar honderd mensen. Afhankelijk van hoe breed je de taalkunde wilt definiëren natuurlijk. Dan heb je toch genoeg mensen om een tijdschrift op te zetten? Reviewers hoeven niet per se uit NL te komen natuurlijk.
Let overigens op, we laten het nu aan de vrije markt over en dat werkt niet bepaald goed.
Het risico met afgaan op naam van de auteur is dat het lastiger is voor jonge onderzoekers om door te breken. Je moet natuurlijk nu ook al een netwerk hebben, maar je verergert problemen als je dat de voornaamste factor maakt. Als promovendus aan een kleine universiteit ben je dan enorm in het nadeel. Zolang publicatie een criterium kan ik makkelijker goed en relevant werk vinden van minder bekende onderzoekers dan wanneer dat criterium het raam uit gaat.
Een systeem van selectie is m.i. bijzonder handig om te garanderen dat het speelveld enigszins gelijk blijft.
Ad Zuiderent zegt
‘Voortgang, Jaarboek voor neerlandistiek’, in 1980 begonnen als ‘Voortgang van het onderzoek in de subfaculteit Nederlands aan de Vrije Universiteit’, heeft decennialang goed en op een hoog gewaardeerd wetenschappelijk niveau gefunctioneerd. Vraag maar eens aan Jan Noordegraaf wat er voor nodig was om ermee te beginnen en het in stand te houden.
Sietske zegt
Is dit nog steeds de status, 7,5 jaar later?
Marc van Oostendorp zegt
Ja, wel min of meer. Er zijn meer tijdschriften ‘diamond open access’ geworden, dat wil zeggen dat auteurs noch lezers betalen, en zulke tijdschriften zijn meestal helemaal in eigen handen van de academische gemeenschap. Ook treedt in een enkel geval een universiteit op als uitgever van zo’n tijdschrift (Het Revue électronique de littérature française wordt bijvoorbeeld uitgegeven door de Radboud University Press: https://revue-relief.org/ ), maar de grote doorbraak is er nog niet geweest.