Door Marc van Oostendorp
Een klassieker uit de fonologie: waarom het woord schrijven eigenlijk srijven is. Vier jaar geleden legde ik het ook uit in de Klankencyclopedie van het Nederlands, maar dit is een betere uitleg, in de onregelmatige reeks zondagochtendminicolleges vanuit Abruzzo:
Klaas zegt
Verschrikkelijk, dit schreeuwt om een schrijnende schriftelijke schrobbering! Ik hoor die g-klank echt wel…
HC zegt
“Zo raar zit het Nederlands niet in mekaar.”
Dat van mij dan weer wel.
Lucas Seuren zegt
Zou een verklaring kunnen zijn dat bij de overgang van ‘s’ naar ‘r’ je ook de ‘g’ passeert waardoor je eenvoudig die combinatie kunt produceren. De andere combinaties kosten dan veel meer moeite.
De hoeveelheid schr-woorden doet in vermoeden dat we die ‘g’ niet schrappen en dat het ook helemaal geen rare constructie is.
Marc van Oostendorp zegt
Historisch is denk ik in ieder geval die ‘ch’ door sommige sprekers als een overgangsklank gezien; dat heeft geleid tot die ‘sr’-vorm. Er zijn nog steeds sprekers die systematisch een ‘ch’ zeggen (zoals HC hierboven) en je zou dat eventueel kunnen zien als hetzelfde als dat sommige mensen systematisch een ’t’ zeggen in ‘prins’ (prints). Met die aantekening dat er natuurlijk ook nog voor sommige sprekers een norm bestaat die zegt dat de uitspraak een 1-op-1-correspondentie moet vertonen met het schrift en dat ‘srijven’ en ‘prins’ in dit opzicht verschillen van elkaar.
Eef zegt
Ik ben opgegroeid in Noordoost Nederland en daar werd en wordt de “ch” wel degelijk als een (harde) “g” uitgesproken.
Henk zegt
Zou het kunnen dat bij sprekers die wel drie consonanten realiseren de middelste niet als een wrijfklank wordt geïnterpreteerd? Een dynamische wrijfklank of een trilklank die kort wordt aangehouden kan misschien als plofklank worden geherinterpreteerd, zeker als ie op een gekke positie staat, zoals tussen [s] en [r]. Als ie echt een plofklank zou zijn, sluit de systematiek wel weer mooi aan bij het rijtje [spr], [str].
Ik heb geprobeerd te horen wat ik nu eigenlijk zeg. Volgens mij hoor ik steeds een serie tikjes, waarbij het niet makkelijk te horen is welke er velair (of uvulair) zijn en welke alveolair. Ik krijg wel de indruk dat er een kwalitatief verschil is tussen de eerste en de laatste tikjes, maar het is niet makkelijk om het op gehoor echt goed te beoordelen.
Op 12:20 zeg ik een keer ‘schrijven’ en op 14:38 nog een keer ‘geschreven’:
https://youtu.be/DLGvjT2Pvxs?t=12m18s
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat zou ook kunnen. De vraag is dan welke plofklank dat zou zijn. /skr/ is de meest logische optie; die is in het Nederlands maar heel zwak bezet (door leenwoorden als Scrabble en namen als Scriabin). Aan de andere kant *is* scrabble (skrebbel) natuurlijk wel een redelijk ingeburgerd woord.
Toon vd Ven (@TaalNoot) zegt
Tja, je bent in zo’n geval zelf geen goed studie-object, aangezien ’t uiteraard om ongedwongen taalproductie gaat. Ik merk overigens, in ’n verwant thema, dat nogal wat mensen op de kast terecht komen als je verklaart dat “iedereen” pliesie zegt, waar we politie srijven.
Jan Stroop zegt
Zou ’t geen verschil maken welk type R iemand spreekt?
Marc van Oostendorp zegt
De argumenten zijn puur fonologisch, dus de precieze articulatie van de /r/ heeft er net zo min invloed op als de vraag of iemand wel of niet een [x] maakt op de desbetreffende positie.
Erik Bouwknegt zegt
Hoewel je zelf natuurlijk nooit een goed onderzoeksobjekt bent om zelf te bestuderen, vraag ik me toch af of Jan Stroop niet een punt heeft.
Van huis uit ben ik een tongpunttriller (althans prevocaal) en ik spreek ook de [x] uit (volgens mij altijd), maar als ik in die positie probeer een Leidse r uit te spreken (mijn favoriete variant, maar dat terzijde) merk ik dat ik veel moeite moet doen er nog een [x] tussen te kunnen zetten, die dan bovendien niet op z’n plaats klinkt. En het is me bij Hagenezen en Limburgers altijd al opgevallen dat ze de /ch/ niet uitspreken voor /g/ die daar voor een /r/ moet doorgaan ( 😉 ik weet ook wel dat het meer een [ʁ] is, maar het overslaan van de /ch/ blijft).
Henk zegt
Ik vond Marc z’n idee eerst wel aantrekkelijk, maar ik heb er de afgelopen dagen over na zitten denken en begin me af te vragen of het niet te veel vanuit het systeem geredeneerd is en te weinig vanuit de empirie.
Marcs idee dat ‘schr’ fonologisch gezien /sr/ is, met eventueel een tussenklank, hangt aan de geobserveerde systematiek van het Nederlands, die (in elk geval in de onset) wel toestaat dat een wrijfklank gevolgd wordt door een vloeiklank, maar niet dat er tussen die twee nog een tweede wrijfklank tussen staat. Het ontbreken van /sr/ en het voorkomen van [sxr] passen allebei niet in dat patroon. Marc zegt: “Zo raar zit het Nederlands natuurlijk niet in elkaar” en neemt aan dat we /sr/ bedoelen en [sr] zeggen of een tussenklank invoegen en [sxr] zeggen.
Voor het Fries en Engels gaat die redenatie alleen niet op. Die hebben ongeveer dezelfde systematiek in onset-clusters, maar ook daar komt [sr] niet voor. Die talen hebben geen [sxr] en ik zie ook geen andere kandidaten voor clusters die onderliggend /sr/ zouden kunnen zijn. Ze hebben allebei wel [skr], maar dat is geen problematisch cluster, daarvan hoef je niet aan te nemen dat het onderliggend iets anders is dan [skr], lijkt me.
Misschien is er wel iets met het onset-cluster /sr/ dat maakt dat het uit het systeem valt. Dan zou het Nederlands wel degelijk normaal zijn. Dat is ook niet zo heel gek, als je bedenkt dat er in die drie talen wel meer onset-clusters zijn die volgens de systematiek zouden moeten kunnen, maar die in de praktijk niet voorkomen. Denk aan [tl].
Ik vraag me af of er überhaupt wel Germaanse talen zijn waarin het cluster [sr] voorkomt. Als Marc gelijk heeft, zou je dat toch verwachten.
Maar misschien zie ik wel iets over het hoofd in Marcs redenatie.