Door Jan Bethlehem
Gaarne voldoet de redactie aan het verzoek tot plaatsing van den navolgenden onlangs te Middelburg, op eenen groten maaltijd, met genoegen gehoorden Toast:
kielen, wielen, rand om ’t land
De aloude toast van onze vadren,
Heel kort, naïf en vol verstand,
Die op hun feesten werd gedronken
Was: Kielen, Wielen, Rand om ’t Land!Thans is die spreuk omtrent vergeten,
’t Gebruik bijna geheel ontwend;
En menig’ Zeeuw van onze dagen
Is haar beteek’nis onbekend.Verlangt men echter die te weten?
Welaan ik zeg het, luister dan:
De Kielen moest de scheepvaart wezen,
Daar dronk men dan de welvaart van.De Wielen, dit is ligt geraden:
Dit was de bloei des landbouws wis,
Die, voor de Zeeuwen in ’t bijzonder,
Zoo wensch- en zoo begeerlijk is.En Rand om ’t Land, die wensch was noodig,
Want zoo men dezen rand vergat,
Dan was ’t, ‒ niet mooglijk ‒ maar wel zeker,
Dat men alras geen land meer had.Dus wou de spreuk eenvoudig zeggen:
Dat zeevaart bloei’, dat landbouw tier’,
En dat de waterstaat bestendig
Den stroomen loop bedwinge en stier’.Nu weet gij allen de beteek’nis
Der spreuk, zoo nut voor elken stand,
En steeds, waar Zeeuwen maaltijd houden,
Klink’ ’t Kielen, Wielen, Rand om ’t Land!Goes, 28 Julij 1844. x. y. z.
Aldus het ingezonden bericht in de Middelburgsche Courant van 3 augustus 1844, p. 2. Wie zich achter x.y.z. verschuilt is niet bekend. Met een aantal wijzigingen verschijnt het gedicht 42 jaar later in de rubriek ’Ingezonden Stukken’ van de Zierikzeesche Nieuwsbode van donderdag 24 juni 1886, p. 1 van J. van der Baan te Wolfaartsdijk. Joost van der Baan (1808-1896), was onderwijzer, historicus en decenialang correspondent van de Zierikzeesche Nieuwsbode. Zoals u in het gedicht kunt lezen heeft kielen betrekking op de scheepvaart, wielen op de landbouw en de rand om ’t land op de dijken. Het tekent het bestaan van Zeeland.
De oudste getuigenis van de zegswijze Kielen, wielen, rand om ’t land is van J.P. Sprenger van Eyk, Vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder van de scheepvaart en het scheepsleven ontleend (1835), ’Voorrede’, p. VIII-IX. Hij verhaalt hoe deze spreuk ternauwernood aan de vergetelheid werd ontrukt: een hoogbejaarde brengt met deze woorden tijdens een feestmaal in 1834 een toost uit. Tot bevreemding van de grijsaard begrijpt niemand in het zaaltje er iets van, waarna de oude uitlegt dat de zegswijze in zijn jeugd spreekwoordelijk werd gebruikt om de bestaansmiddelen van Zeeland te beschrijven. Het is overigens niet de toost van de oude Zeeuw zelf die de inspiratiebron van het gedicht vormde, maar het verhaal over de toost van Sprenger van Eyk.
Na Sprenger van Eyk gebeurt dan het volgende. In maart 1840 houdt Willem de Clercq een improvisatie, d.w.z. een voordracht op rijm à l’improviste, over ’Kielen en wielen en de rand van het land’ (zijnde handel, fabrieken en eendracht (W.A. de Clercq, Willem de Clercq, p. 417)). In de Christelijke volks-almanak voor het jaar 1849, p. 80 wordt in een noot de zegswijze gememoreerd als ’eene voorvaderlijke feestdronk, vooral bij polder-vergaderingen’. Op 1 juli 1852 wordt aan het einde van de bijeenkomst betreffende het te graven Kanaal door Zuid-Beveland en voorgenomen indijkplannen, verschillende toosten uitgebracht met daarbij ’den dronk onzer vaderen: Kielen wielen rand om ’t land’, aldus de Goessche Courant, van Maandag 12 julij 1852, p. 1-2. In 1856 neemt Van Lennep, Zeemans-woordeboek de zegswijze over van Sprenger van Eyk, vervolgens verwijst Harrebomée, Spreekwoordenboek I, (1858) p. 399b naar Sprenger van Eyk en naar Van Lennep. Verder zien we de feestdronk nog in de voor jeugdigen bedoelde Verklaring van spreekwoorden aan de Nederlandsche volksspelen, het scheepsleven en de geschiedenis ontleend (1865) van onderwijzer G. van Sandwijk, opnieuw bewerkt door J.H. van Dale. En dan duikt het weer op in de literatuur. Nicolaas Beets, ’De kielen en de wielen en de rand van ’t land, Vaderlandsche feestdronk’ (gedateerd 1881) (in: Gemengde gedichten, achtste bundel 1880-1884, p. 44-45 (Dichtwerken 4, Leiden z.j.)) en in Pieter Louwerse, Vlissinger Michiel, een jongensboek uit 1880, p. 79 waar het ’een oud vaderlandsche dronk’ heet. En van dezelfde auteur in Janmaat in de IJszee of De overwintering der Hollanders op Nova Zembla (1885), p. 135:
Aan Nova-Zembla’s eenzaam strand,
Waar zelfs een ijsbeer klappertandt,
Daar drinken wij, op ouden trant,
Het: kielen, wielen, rand om ’t land!
Heil, heil, het dierbaar vaderland!
En nogmaals Pieter Louwerse in Krijgsman en koopman, of Hoe het eiland Formosa voor de O.-I. Compagnie verloren ging (1894), p. 37. De twee vermeldingen uit 1880 en 1881 doen vermoeden dat er kort daarvoor een aanleiding is geweest om de zegswijze op te rakelen. In 1899 krijgt het een plaatsje in de Woordenschat van T.H. de Beer en E. Laurillard, en in 1904 in Noord en Zuid: tijdschrift ten dienste van onderwijzers, bij de studie der Nederlandsche taal-en letterkunde, deel 27, p. 304 (het tijdschrift stond o.a. onder redactie van T.H. de Beer). R.K. Kuipers, neemt het onder kiel op in zijn Geïllustreerd woordenboek der Nederlandsche taal (1901). En het is ook te vinden bij Koenen, Verklarend handwoordenboek der Nederlands(ch)e taal, op zijn minst vanaf de 10de (1913) en tot en met de 24ste druk (1956). K. ter Laan, Nederlandse spreekwoorden (1950), neemt het op met verwijzing naar Sprenger van Eyk, en dan zijn er nog twee vermeldingen in het WNT kiel IV (1926) en wiel I (1991).
In de Zierikzeesche Nieuwsbode van donderdag 24 juni 1886 verschijnt dan de bewerking van J. van der Baan van het oorspronkelijke gedicht van 1844 met handhaving van de regels: ’Die feestdronk moog’ haast zijn vergeten, / ’t Gebruik althans is gansch ontwend’. Deze versie van het gedicht over de feestdronk is waarschijnlijk de aanzet geweest voor nieuwe vermeldingen. Men vindt de zegswijze terug in de Handelingen der Staten-Generaal, 1894-1895, Verslag van de 48ste vergadering van 15 maart 1895 van de Tweede Kamer, p. 990b. Het lid J.J. van Kerkwijk (afgevaardigde voor het district Zierikzee) leverde toen commentaar op een motie over handelsbescherming voor landbouwproducten, waarbij Kielen, wielen, rand rond het land ter sprake kwam, met de toevoeging ’In overoude dagen zeide men in Zeeland’.
Men treft haar ook aan in W. Polman Kruseman, Zeeland van 1813 tot 1913 (1914), p. 58. Hier heet het ’eene oude Zeeuwsche, thans nagenoeg vergeten spreuk’. De bewoordingen van Polman Kruseman werden in 1961 nog eens aangehaald door M.P. de Bruin en M.H. Wilderom, Tussen afsluitdammen en deltadijken. I Noord-Beveland. (1961), p. 25. Kees van der Meer, schenkt in aflevering 72 van zijn ‘Zeeuwsche stemmen’ in De Zeeuw van donderdag 23 maart 1916 aandacht aan de totstandkoming van de verbindingsweg tussen Bergen op Zoom en Zuid-Beveland, maar niet zonder Kielen, wielen, rand om ’t land. Waarbij hij nog weet te melden dat de zegswijze ’zoowat vergeten [is], al werkt het streven, dat er in opgesloten ligt, nog eeuwen na’.
Het Algemeen Handelsblad van 2 november 1941, ochtendeditie, p. 2 geeft de oplossing van een puzzle: ’Kielen, wielen, rand van het land’. En staatssecretaris Vonhoff (Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) rakelt tijdens viering van het gouden jubileum van de Vereniging De Hollandse Molen nog maar eens de zegswijze op. Al is de verklaring wat aangepast aan de jubilaris: het zijn de molens die ditmaal met wielen worden aangewezen. ’Onze voorvaderen konden de dingen soms in een kernachtig rijmpje samenvatten’, aldus NRC-Handelsblad van 5 maart 1973, p. 2. In Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag voor de zuid-hollandse en zeeuwse eilanden van 18 juni 1999, p. 7 een taalpraatje over kiel, waarbij nog even naar Kielen, wielen, rand om het land wordt verwezen. Dat niet alleen een beknopte omschrijving van Zeeland heet, maar ook een ’tafeldronk op het welzijn van de zeevaart, de akkerbouw en het dijkwezen’. Kielen, wielen, rand om ’t land verschijnt ook nog in de historische familieroman De rode freule van Rosegaert uit 2016 van Gerda van Wageningen.
Terug naar het begin, naar het verhaal van Sprenger van Eyk over de toost van de grijsaard tijdens het feestmaal in Middelburg in 1834. Voordat de hoogbejaarde zijn toost uitbracht zal de alcohol al aardig hebben gevloeid. Er zijn er die dan dan wat baldadig worden, en ik denk dat dat het geval was met de grijsaard. Kennelijk vond hij het tijd om met een ter plekke verzonnen leus en met gespeelde verbazing de boel op zachtaardige wijze te belazeren. Daar zijn aanwijzingen voor.
Iedereen praat namelijk over vroeger, te beginnen met de hoogbejaarde zelf. Hij moet aan zijn onwetende disgenoten uitleggen wat zijn toost betekent, en zegt dan dat kielen, wielen, enz. in zijn jeugd spreekwoordelijk werd gebruikt om Zeelands middelen van bestaan en veiligheid aan te geven. Weliswaar mag men deze oude Zeeuw niet verantwoordelijk houden voor al die latere vermeldingen, want dat is Sprenger van Eyk, maar uiteindelijk is wel alles op de hoogbejaarde Zeeuw met zijn toost van 1834 terug te voeren.
Latere vermeldingen geven veelal aan dat de zegswijze ’thans nagenoeg vergeten’ of ’zowat vergeten’ is, of uit ’overoude dagen’ stamt, dat het gaat om een ’dronk onzer vaderen’, of om ’een oud vaderlandschen dronk’. Telkens weer memoreert men dat de zegswijze uit aloude tijden stamt. Men veronderstelt telkens weer dat de lezer of toehoorder onbekend is met de zegswijze. Van levend taalgebruik is dan ook geen sprake, niet in de geringste mate.
De zegswijze Kielen, wielen, rand om ’t land is een een tijdens een maaltijd in 1834 verzonnen zegswijze van een toen al hoogbejaarde Zeeuw. Zijn toost komt niet alleen voor in plaatselijke Zeeuwse bladen, maar ook in landelijke bladen, in spreekwoordenboeken, in het nautisch woordenboek van Van Lennep, in de woordenboeken van Koenen en Kuipers, in het WNT, in werken over dijkage, in de Handelingen der Staten-Generaal, in jongensboeken, in een familieroman. Helemaal niet gek voor een verzinsel. Ere zij de hoogbejaarde.
Laat een reactie achter