Door Wim van Rooy
Het tijdschrift Onze Taal heeft zowat 33.000 abonnees, van wie een behoorlijk deel in België/Vlaanderen. Dat is erg veel voor een taalkundig tijdschrift dat zich o.m. ten doel stelt het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen. De scholingsgraad van de Vlaamse bevolking ligt hoog en ook kranten besteden regelmatig aandacht aan het Nederlands, aan het nut van de Taalunie, aan de ondertiteling van Vlaamse films, aan de bastaardisering van onze taal, aan het feit dat we tot een middelgroot taalgebied behoren. In sommige kranten beschikte men tot een paar jaar geleden zelfs nog over een soort taaltuinier, maar dat werd postmoderngewijs algauw als oubollig gekwalificeerd. Het jaarlijks terugkerende taaldictee, zowel regionaal als binationaal, zowel kleinschalig als grootschalig, heeft een immens succes: degenen die anders alleen maar naar voze spelprogramma’s kijken, halen balpen en papier te voorschijn en beginnen frenetiek te noteren, alsof een correcte spelling het hoogste is wat men in een mensenleven kan bereiken. En dan is er de immer geestige weblog van de Taalprof, een anonymus die van taalkundige wanten weet en die door al zijn artikelen een soortement plezier jaagt dat aanstekelijk werkt. Er zijn verschillende taaltelefoons, en die worden gretig geconsulteerd. Er zijn de vele taalwebsites (taalpost@onzetaal.nl, taaldrop@milesgroup.be, taallink@vlaanderen.be, enzovoort).
Woestijnvisacteur Bruno Vanden Broecke stelt zich in een interview de vraag wat écht belangrijk is. Naast gezin en vrienden, noemt hij taal, en terecht – maar ondertussen spreekt hij wel over ‘ingangsexamen’ en ‘theatermiddens’. Die alomtegenwoordige belangstelling voor taal heeft er intussen meestal niet toe geleid dat de zogenaamde aandacht die de Vlaming heeft voor taal, van een dusdanige oprechtheid en kwaliteit is dat hij die ook zou verzorgen. Taaltuiniers: dat is immers iets van vroeger, dat was modern, uit de stal van de volksverheffing. Nu zijn we postmodern bezig en dan mag alles, ook in taal. Er was een tijd dat de onverwoestbare politiek columnist van de NRC, Jerôme Heldring, elke week opmerkte hoeveel taalfouten er in de krant hadden gestaan. Die tijd is voorbij: nu maalt men niet meer om een taalfoutje meer of minder. De correctoren had men al gedefenestreerd, de taaltuiniers werden als frikkerige schoolmeesters gelabeld.
John Marrakech zegt
De schrijver levert kritiek op het Nederlands van Vlamingen en hekelt daarbij onder andere hun gebruik van gallicismen, maar wat dat betreft is hij, om in zijn Vlaamse idioom te blijven, wel een beetje in hetzelfde bedje ziek. Ik noem een paar voorbeelden.
Om te beginnen de volgende zin: ‘Die alomtegenwoordige belangstelling voor taal heeft er intussen meestal niet toe geleid dat de zogenaamde aandacht die de Vlaming heeft voor taal, van een dusdanige oprechtheid en kwaliteit is dat hij die ook zou verzorgen.’
Vlamingen kiezen vaak voor de constructie ‘zou(den) + infinitief’ op plaatsen waar de Fransen een subjonctif zouden gebruiken. In het zuivere Nederlands waar Van Rooy zelf voor pleit zou je denk ik eerder: ‘(…) dat hij die ook *verzorgt*’ schrijven.
Dan de zin ‘Dat niemand zich dus geviseerd voele’. Dat is een calque van het Franse ‘que personne ne se sente visé’. In het Nederlands verwacht je eerder iets als ‘Niemand hoeft zich dus aangesproken te voelen’.
Ten slotte ‘Bart Brinckman moet dus niet ongerust zijn.’ Volgens onder meer Vlaamse taalsites kun je beter schrijven ‘Bart Brinckman hoeft dus niet ongerust te zijn’.
Overigens dacht ik bij het lezen van dit artikel geregeld: ‘mag het een onsje minder?’ Het wemelt werkelijk van de zinnen die bijna bezwijken onder de adjectieven, zoals ‘Dit hele proces van postmoderne en nonchalante taalanarchie komt voort uit een taalonverschillige houding die ontstaat vanuit een zelfgenoegzame luiheid.’ En een proces dat voorkomt uit een houding die ontstaat vanuit luiheid? Fraai is anders. Sowieso is de opgeschroefde stijl, die ook veel andere Vlaamse essayisten aankleeft, op den duur nogal vermoeiend.
Jos Van Hecke zegt
Ik heb de hele ‘scriptio’ van deze schijnbaar zeer taalgeleerde Hoge Seigneur doorgeworsteld en mijn besluit is dat hij van taal en dus ook van de Nederlandse taal niet veel kaas heeft gegeten, behalve misschien wat postmodernistisch belegen Hollandse kaas die hij hier pseudo-ambachtelijk tracht te slijten als het ‘standaard Nederlands’ waaraan de genetisch taalgehandicapte Vlaming zich zoude moeten proberen optrekken bij wijze van wanhopige en tot mislukking gedoemde poging tot postmodernistische volksverheffing. Het weze hier gezegd en geschreven: voorgaande zin is een volzin met minstens 3 voegwoorden!
Met Freudiaans-kinderlijk plezier op de eigen kop kakken, schijten of – in voorbeeldig en correct ‘standaard Nederlands’ – poepen (in postmodernistisch Nederlands ook wel ‘fecaliseren’), is ook een vorm en een uiting van op zelfdestructie gericht postmodernisme en misschien zelfs een voorteken (door de geleerde scribent van de ‘scriptio’ “omineus teken” genoemd) van post-postmodernisme waarmee we – met Gerard Reve zaliger, de Grote Nederlandse Volksschrijver die ook écht goed Nederlands kon schrijven – op Weg naar het Einde lijken te zijn. Dixi.
Herman Boel zegt
Intriest om te merken dat iemand die zichzelf als liefhebber van de Nederlandse taal beschouwt zo veel Franse woorden nodig heeft om zijn mening te verkondigen. Meer nog, net door het vele niet-Nederlands wordt de tekst herleid tot een inhoudelijk niemendalletje.
Als je iets niet op eenvoudige, heldere wijze kunt uitleggen, dan heb je geen verstand van het onderwerp, zei iemand ooit. Terecht.