Door Michiel de Vaan
vierschaar zn. ‘rechtbank’
Oudnederlands in Latijnse context: virscarnam (1125, acc.), virscarnen (1153, nom.), virscarna (1193) ‘rechtbank’.
Vroegmiddelnederlands vierscharne (1254), vierscaerne (1294), vierscaren (1277), vierscarre (1278), vierscaer (1356) ‘rechtbank’, ‘gebied waarin een vierschaar jurisdictie heeft’. Het woord wordt in een groot deel van het Nederlandstalige gebied aangetroffen, al ligt het zwaartepunt in Vlaanderen, Zeeland en Holland. Uit Limburg ontbreken attestaties.
Nnl. vierscare (1516), vierscarre (1517), vierschair (1519) ‘rechtbank in eerste aanleg, schepenbank; rechtszaal; zitting’, ook ‘rechtbank’ in het algemeen. Door dissimilatie van r_r daarnaast Mnl. vierscael (NO-Nl., 1481–1483), Nnl. vierschale (Vlaanderen, 1510), vierschael (1528, Vorstermanbijbel). Verwante vormen: Middelnederduits vērschāre.
Samenstelling van vier ‘4’ en een tweede lid scharn ‘bank, toonbank’. In de 13e eeuw ontstond in een deel van de dialecten aa door rekking voor rn (cf. hoorn uit horn) of door anaptyxe (-scarn > -scaren), en in een deel van de vormen verdween n door assimilatie van rn tot rr (vgl. bernen > berren ‘branden’). Om al die redenen is het tweede lid van de samenstelling in de 14e-15e eeuw geherinterpreteerd als schare ‘schare, groep mensen’. De term heeft betrekking op de vier banken waarmee de gerechtsplaats oorspronkelijk werd afgeperkt. De expliciete samenstelling met vier is tot het Nederlands-Nederduitse gebied beperkt, en moet als verduidelijkende nieuwvorming naast scharne worden beschouwd. Dat blijkt uit de betekenis van Middelhoogduits schranne ‘met palen of slagbomen afgezette gerechtsplaats, gerechtsgebouw; afzetting binnen een rechtbank’, o.a. scrannen (1144, Thüringen), schrange (1276, Oostenrijk), unde sicht ein man den anderen in der shrannen stan ‘en ziet een man de ander in de rechtbank staan’ (na 1280, Schwabenspiegel), forsprechen in der schrann czwishen den vier penchen ‘het woord voeren in de rechtbank tussen de vier banken’ (1351, Wenen). Laatstgenoemde Weense tekst definieert de schrann expliciet als ‘tussen de vier banken’, en de uitdrukking ‘binnen de vier banken’ verwijst ook later nog in het hele Neder- en Hoogduitse gebied naar ‘rechtbank’.
Mnl. scharn ‘vleeshuis’ (1477), Nnl. scharn(e) ‘bank, vleesbank’ (Noordoost-Nl., 1558) wordt in het westelijk Nederlands niet los aangetroffen. Verwanten zijn Middelnederduits scharne, Oudhoogduits scranna ‘tafel, bank’, Mhd. schranne ‘toonbank; rechtbank’, Nhd. Schranne f. naast Hd. dial. schar(re)n, schranen ‘toonbank, snijtafel’. De r-omzetting van *skrann- tot *skarn- is regelmatig voor het Nederlands (cf. Mnl. bernen naast Hd. brennen ‘branden’).
De etymologie van Westgermaans *skrannō(n)– is onzeker. Omdat een ‘bank’ in principe bestaat uit een plank met twee schragen eronder, of zelfs uit een enkele schraag, verbindt men scharn met Nl. schraag ‘draagconstructie’, uit WGm. *skrag-an-, en met Hd. Schrank ‘kast’, Mnl. scrank(e) ‘onderstel’. Dan zou *skrannō(n)– ‘bank’ uit *skrang-n- komen, een afleiding bij de wortelvariant *skrang-. Dat -ngn- tot -nn- zou worden is echter onzeker. Een alternatieve mogelijkheid is om *skrann- uit *skrand-n- te verklaren, als afleiding bij het sterke ww. *skrendan ‘splijten’, vgl. Mnl. verschrinden ‘openbarsten’, teschrinden ‘uiteensplijten’, Ohd. skrintan, pret. skrant ‘barsten, splijten’, skruntun zn. ‘spleten’ mv. Dat zou fonetisch een aantrekkelijker oplossing zijn; voor de betekenis ‘bank’ moeten we dan een paar tussenstappen aannemen, van ‘afgespleten stuk’ via ‘plank’ tot ‘afzetting, bank’, vgl. splinter bij splijten.
Literatuur: Deutsches Rechtswörterbuch s.v. Schranne
Laat een reactie achter