door Peter-Arno Coppen
Je levensstijl bepaalt de helft van je dementiekansen, stond laatst in de NRC, althans voor 50-plussers. Meer bepaald zou een “actieve, nieuwsgierige leefstijl,” waarbij je “uit je comfortzone” komt, maar liefst 17% van de beïnvloedbare factoren uitmaken (die toch voor eenderde de kans op dementie bepalen). Je zou zeggen dat de neerlandistiek hier een belangrijk evolutionair voordeel heeft, dat het voortbestaan ervan wel in positieve zin moet beïnvloeden. Want de meeste neerlandici voelen zich enigszins ongemakkelijk in hun vak, en in belangrijke onderdelen daarvan buiten hun comfortzone.
Ik zat, ter voorbereiding op dit stukje, nog eens alle bijdragen door te lezen die vijf jaar geleden door “vooraanstaande neerlandici” bij het 20-jarig bestaan van Neder-L, op 8 juni 2012 geschreven zijn. Niet zelden kwam ik daarbij de opvatting tegen dat de neerlandistiek eigenlijk maar een raar allegaartje van heel verschillende wetenschappelijke disciplines is. Zo zou de taalwetenschap tegenwoordig weinig meer van doen hebben met de letterkunde, die op haar beurt zich weer bitter weinig gelegen laat liggen aan de onderzoeksresultaten binnen het taalbeheersingsonderzoek. Kortom: het schuurt een beetje, dat neerlandistische vakgebied.
Nou lig ik er persoonlijk doorgaans niet wakker van als iemand tegen mij zegt “Wat jij doet, dat kán eigenlijk niet!” want dat is voor mij eerder een teken dat ik goed bezig ben, maar het is een feit dat sommige neerlandici zich bijna voor hun vak verontschuldigen. Professionalisering zou eerder liggen in de specialisatie, en verbreding is juist een bedreiging voor wetenschappelijke verdieping. Een neerlandicus hoort op de eerste plaats een letterkundige te zijn, of een taalbeheerser, of een taalkundige (met daarbinnen vaak ook nog een subspecialisatie waardoor je zelfs op een afdelingsfeestje nauwelijks over je vak kunt praten).
Een paar columnisten signaleerden dat de neerlandistische onderdelen wel samenkomen in het schoolvak Nederlands, maar dat heeft dan weer te weinig inhoud, en het zou misschien beter verkaveld kunnen worden over aparte, gespecialiseerde onderdelen (zoals taalkunde of letterkunde, of retorica).
Die verkaveling lijkt mij niet zo’n goed idee. Op dit moment is Nederlands een kernvak, dat verplicht gevolgd wordt door alle leerlingen, onafhankelijk van hun profielkeuze. Als je daarvan verdiepende onderdelen gaat afsplitsen, hoe interessant ook, dan komen ze ongetwijfeld terecht in het Cultuur & Maatschappij-profiel, en daardoor wordt dat profiel misschien wel een beetje aantrekkelijker, maar de leerlingen van de andere profielen zijn verloren voor de neerlandistiek als die verdieping niet in het kernvak tot uitdrukking komt.
De constatering echter dat de neerlandistiek voornamelijk bestaat (of ontstaat) in het schoolvak lijkt mij echter juist. Maar dat roept dan toch weer de eeuwige vraag op wat de neerlandistiek dan eigenlijk verenigt. Wat hebben al die prachtige en boeiende, maar op het oog autonome subdisciplines met elkaar te maken? Mijn antwoord daarop: filologie.
De neerlandistiek is naar mijn idee ontwikkeld uit het bestuderen van taalverschijnselen. En het ontstaan van de neerlandistiek, in de negentiende eeuw, viel samen met het uitbreiden van het aandachtsveld van literaire teksten naar taalverschijnselen in bredere zin: spreektaal, taalvariatie, taalontwikkeling. Weliswaar nog vaak met literaire teksten als voorbeelden of bronnen, maar zeker breder dan in de eeuw daarvoor.
Van oudsher is de benaming voor deze bezigheid de filologie. De precieze betekenis van deze term is in de loop der tijden wel aan variatie onderhevig geweest: hij is ooit geclaimd door de vergelijkende en historische taalwetenschap, of juist besmet door een meer antropologische benadering, maar in de meest algemene betekenis gaat filologie over het bestuderen van teksten, punt.
Misschien is het tijd om die term toch weer eens onder het stof vandaan te halen en op te frissen tot een postmoderne variant. Een postmoderne filologie zou daarin een principieel eclectische manier zijn van het bestuderen van taalverschijnselen, waarin je een taalvorm vanuit verschillende perspectieven bekijkt, om hem in zijn context te kunnen begrijpen en gebruiken. Postmoderne filologen wantrouwen de eendimensionaal normatieve benadering, en gebruiken desnoods op een anarchistische wijze allerlei perspectieven om de taalvorm te duiden. Historisch, vergelijkend, cultureel, literair, utilitair, functioneel, al deze perspectieven vallen binnen het bereik van de postmoderne filologie. Ook methoden kunnen naar hartenlust gemixt worden: Introspectief (vanuit het taalgevoel), empirisch, statistisch, structuralistisch, of theoretiserend, en ja, ook de normatieve benadering wordt door de postmoderne filoloog niet zonder meer uitgesloten.
Uiteraard moet in het schoolvak Nederlands aan taalvaardigheid gewerkt worden, maar die taalvaardigheid bestaat niet alleen hierin dat leerlingen ‘geen fouten meer maken,’ maar juist dat zij zich bewust zijn van de vele keuzes die zij hebben in de talloze contexten en perspectieven waarin de taal gebruikt en beschouwd kan worden.
Het jarige tijdschrift Neerlandistiek (en met name zijn voorganger Neder-L) zet hierin al 25 jaar deze toon. Het staat elke dag weer vol met bijdragen die taalvormen (dat kunnen literaire werken zijn, eindexamenteksten, of losse zinnen en uitspraken uit het dagelijkse bestaan) van alle kanten belichten. Wie alles leest, kan niet anders dan zich ontwikkelen tot een neerlandicus in de volle postmodern-filologische breedte van het woord.
Het elektronische tijdschrift Neerlandistiek is het eerste en tevens het oudste elektronische tijdschrift voor de postmoderne filologie, en op grond van zijn levensstijl nog lang niet aan aftakeling onderhevig.
Laat een reactie achter