Gegroet, vrienden van de verscheiden neerlandici! Op deze zonnige zondag wordt u weer van harte uitgenodigd om uw zomerse (of winterse) herinneringen te delen aan een keur van neerlandici die wij de komende week gedenken. Er zijn deelnemers die graag willen wachten tot de sterfdag of geboortedag zelf, als die midden in de week valt, en dat is natuurlijk prima. We hebben alle tijd, en in het licht der eeuwigheid kijkt men niet op een dag. Dit alles is des te meer reden om in de rechterzijbalk eens af en toe de slowquizzen erop na te slaan of er niet een lezenswaardige anekdote bij is gekomen.
Het belooft weer een rijke week te worden, met veel neerlandici die iedereen kent, en ook flink wat die veel mensen gekend zullen hebben. Ik verheug mij al op anekdotes over Endepols, Michels, Van Haeringen, Stutterheim en Meeuwesse (bij de laatste ga ik zelf meedoen, want van hem heb ik nog college gehad)!
zondag | 18-06-1962 | sterfdag | Joseph Endepols |
maandag | 19-06 | Geen neerlandici geboren of gestorven | |
dinsdag | 20-06-1849 | sterfdag | Barthold Lulofs |
20-06-1894 | geboortedag | Edgard Blancquaert | |
20-06-1984 | sterfdag | Leonardus Michels | |
20-06-1986 | sterfdag | W.A.P. Smit | |
woensdag | 21-06-1903 | geboortedag | Jan Naarding |
21-06-1983 | sterfdag | Coenraad van Haeringen | |
donderdag | 22-06-1991 | sterfdag | Cornelis Stutterheim |
vrijdag | 23-06-1774 | geboortedag | Matthijs Siegenbeek |
23-06-1872 | geboortedag | Jacobus Heinsius | |
zaterdag | 24-06-1991 | sterfdag | Karel Meeuwesse |
Kees van der Zwan zegt
Ik heb weleens gehoord dat Van Haeringen alles wat hij schreef eerst aan zijn vrouw liet lezen, en het pas publiceerde als zij het goed genoeg vond. Weet iemand of dit klopt?
Ton Harmsen zegt
Ik doe dat ook, en ik kan het meer mensen aanbevelen.
Jos Joosten zegt
Over Michels noteerde Piet Buijnsters ooit de fraaie anekdote, dat hij zijn eerste college na de kerstvakantie aldus begon: ‘Gaarne wil ik iedereen bedanken die aan mijn echtgenote en mij ter gelegenheid van de jaarwisseling een gelukwens gestuurd heeft; nog veel erkentelijker ben ik de studenten die gehoor hebben gegeven aan mijn vóór de vakantie gedane uitdrukkelijke verzoek zulks niet te doen.’
Marc Beerens zegt
Nog een andere mooie anekdote van Buijnsters over Michels:
‘In 1959 vertrok ik voor een jaar naar Tübingen, hoofdzakelijk om mij verder in de Duitse literatuur van de achttiende eeuw te bekwamen, maar ook een beetje om te ontkomen aan de colleges oud-Noors van emeritus-hoogleraar Michels, die zijn drie toehoorders zelfs daar nog vergastte op historische klankleer in plaats van op Edda-lectuur. Tot mijn schrik stuurde Michels mij vervolgens briefkaarten met oud-Noorse tekst, in de verwachting dat ik die zou ontcijferen en in dezelfde taal beantwoorden.’
(P.J. Buijnsters, W.A.M. de Moor en J.J.V.M. de Vet, ‘Herinneringen aan Anton van Duinkerken, ter gelegenheid van zijn honderdste geboortejaar’, Nijmegen 2003)
Marc Beerens zegt
Michels publiceerde, veelal onder enkele pseudoniemen, ook poëzie. Anton van Duinkerken, Michels’ oud-leerling aan de Katholieke Leergangen – ‘Hoewel ik zelden van iemand meer heb geleerd, leerde ik van hem in hoofdzaak dingen, die hij niet onderwees’* – en later zijn naaste collega te Nijmegen, huldigde Michels met een beschouwing over diens dichtwerk.** Hierin haalt Van Duinkerken onder andere het gedicht ‘Straks’ (uit 1942) aan, dat Michels als T. Rovert publiceerde in ‘Roeping’ (1946), en dat op zijn sterfdag mooi is om nog eens af te drukken.
Straks
Straks als ik dood ben, en die starre planken,
Zes in getal, zich voegen om mijn lijf,
Dan sterven van dit ondermaans bedrijf
Gelijkertijd de veelverscheiden klanken.
Hoe zal het zijn? De dienst van spijs en dranken
Verloor zijn zin en doel in dit verblijf.
Het hart viel stil. De leden werden stijf.
Geen roering in de strakgestrekte flanken.
Geen oogslag meer op bloemen en op kruiden,
Noch tasten of beweeg van hand of voet.
Het oor, zo gretig eens, vangt geen geluiden.
De reuk verging. Het immer stromend bloed
Liet zich zijn eindelijke rust beduiden.
De rust. Alles is stil. Alles is goed.
* http://www.dbnl.org/tekst/_roe003195701_01/_roe003195701_01_0033.php
** http://www.cubra.nl/De-paap-van-gramschap/Paap-van-Gramschap_PDFs/Duinkerken_Anton_van_over_Keye_=L_C_MIchels_uit_Roeping_1957_jrg_34.pdf
Marc Beerens zegt
Op de sterfdag van Karel Meeuwesse mag het tamelijk rampzalige lotgeval van zijn eerste proefschrift nog wel eens worden gememoreerd. Maarten Klein beschrijft het in zijn levensbericht:
‘De Vooys wist hem na zijn afstuderen te interesseren voor een dissertatie over het tijdschrift “Van onzen tijd” en enkele jaren lang heeft Karel Meeuwesse hieraan gewerkt. Tot vlak voor Kerstmis 1943 het noodlot anders beschikte. Het gebeurde op het station in Den Bosch. Met twee zware koffers, waarin driekwart van zijn aantekeningen zat (vijftien schriften met excerpten uit allerlei dagbladen en met commentaar) probeerden de Meeuwesses in de volle trein naar Utrecht te komen. Toen de koffers in de trein waren, zette deze zich in beweging, het echtpaar verbouwereerd op het perron achterlatend. Pogingen om zijn kostbare aantekeningen terug te krijgen, mislukten, vermoedelijk omdat in de koffers ook distributiebonnen zaten.
Iedere andere promovendus zou trachten de schade te herstellen door het onderzoek opnieuw te doen. Zo niet Karel Meeuwesse. De lust en de moed om zijn proefschrift te reconstrueren ontbraken hem. Wat gedaan was, was gedaan. Hij stortte zich op een geheel nieuw project en promoveerde cum laude op 11 januari 1952 bij prof. dr. W.A.P. Smit te Utrecht op het proefschrift Jan Luyken als dichter van de Duytse Lier.’
http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003199201_01/_jaa003199201_01_0013.php
Peter-Arno Coppen zegt
Met Karel Meeuwesse heb ik nog wel eens persoonlijk een aanvaring gehad. Ik was student Nederlands, en volgde bij hem een college Poëzieanalyse. Hoewel toen al mijn hart bij de taalkunde lag, vond ik ook dit onderdeel van de neerlandistiek interessant. Ik zat dus vol met vragen en opmerkingen, die ik tijdens de werkcolleges (het waren tenslotte werkcolleges) niet naliet telkens weer op te werpen. Tot vervelens toe, blijkbaar. Op een gegeven moment was Meeuwesse het zat en hij riep vertwijfeld uit: “Zo kan ik geen college geven!” Ik was door die uitroep letterlijk met stomheid geslagen. Na het college vroeg ik een onderhoud aan, dat een aantal dagen later op zijn kamer plaatsvond.
Ik verzekerde hem dat ik niet de bedoeling had om zijn colleges te ontregelen, en dat mijn vragen en opmerkingen vaak voortkwamen uit mijn interesse voor de taalkundige kant van de zaak, en daar nam hij, in mijn waarneming nog enigszins norsig, genoegen mee.
TIjdens de colleges daarna was hij echter als een blad aan een boom omgedraaid: ik kon geen kwaad meer bij hem doen, en bij elke analyse informeerde hij of ik nog een taalkundige kijk op de zaak had. Achteraf bedenk ik dat het misschien ironisch is geweest, maar zo voelde het indertijd niet aan. Ik had het idee dat wij uitstekend met elkaar konden opschieten.
Jenny Mateboer zegt
Ach, W.A.P. Smit! Ik was te jong om colleges van hem gehad te hebben. Op instituut De Vooys was hij een van de ‘oudvaders’, samen met Van Haeringen. Ook hij bleef na zijn emeritaat doorgaan met onderzoek. Geregeld moesten er boeken naar hem gebracht worden, of weer opgehaald. Of het lampje van het leesapparaat voor de microfilms moest vervangen worden (liefst door Wim Gerritsen zelf). Smit bleef naarstig het Nederlandstalig renaissance-epos onderzoeken. Op een manier die zijn opvolgers wel ouderwets vonden. Van “Kalliope in de Nederlanden” was deel I in 1975 verschenen, en rond de tijd dat ik net was afgestudeerd (augustus1982) had hij het manuscript van deel II afgerond. Dat zou bij Van Gorcum worden uitgegeven; en hij zocht iemand met jonge ogen om de drukproeven te corrigeren en er registers en de literatuuropgave bij te maken. Dat werd ik; het was voor het eerst dat ik zo’n omvangrijke tekst onder handen zou krijgen. Daar kon ik niet zo maar aan beginnen: eerst moest ik worden voorgesteld aan Smit en zijn vrouw. Dat gebeurde in hun flat aan de Karel Doormanlaan met uitzicht over de Voorveldse polder. Wim Gerritsen en Guus Sötemann introduceerden me bij hen. Smit, die tot mijn verrassing Pierre bleek te heten (hij bleef natuurlijk wel professor Smit) was buitengewoon aardig. Zijn vrouw en hij kwamen er al snel achter dat ik ook een klein lijntje met ‘Indisch’ had, en daar konden we goed over praten – vooral ook over het eten. In het werk was hij uiterst precies en geduldig. Het was eerst niet eenvoudig om overzicht te krijgen over al die bijbelse epen, maar het lukte en ik kreeg er zelfs plezier in. Nog even hoopte Smit dat ik deel III van Kalliope zou maken, maar accepteerde met spijt dat dat niet mijn wens was. Ook zelf heeft hij de trilogie niet voltooid. Na verschijnen van deel II begon hij te dichten, kwatrijnen over de naderende dood.
Jos Joosten zegt
Overigens moet ik het eerste verhaal waarin Meeuwesse voorkomt als een aardige man nog lezen. Zelf ken ik hem alleen maar als de steevast duttende emeritus bij promoties én uit de wat sneue anekdote die ik opdook ten behoeve van een geschiedenis van het Nijmeegse Instituut Nederlands: Meeuwesse die in ‘Moet dit een wereldbeeld verbeelden?’ cynisch opmerkte dat na het oveerlijden van Asselbergs de zogenaamd progressieven niet wisten hoe gauw ze de oude Van Duinkerken moesten bijzetten als ikoon van een oud en vergeten katholicisme. Termen die vrijwel letterlijk uit Meeuwesses eigen in-memoriam voor Van Duinkreken van tien jaar erder stamden…