De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (20)
Door Marc van Oostendorp
Wie aan Ilja Leonard Pfeijffer denkt, denkt niet in de eerste plaats aan God.
Godsdienstig kun je de meerderheid van zijn werk tot nu toe niet noemen. De naam van de Heer komt wel regelmatig voor, maar dan toch vooral in de zin van godvermehoeremejaartouwenteringverdomme en de hopelijk ooit klassieke verwensing ‘Neem toch een moeilijke godsdienst en leef naar de letter’.
Een heel enkele keer vlamt desalniettemin ook in het vroege werk een kortstondig verlangen naar God op, zoals in het gedicht dromende druilknol dat de eenzame dichter beschrijft, alleen achter zijn tv op Kerstavond:
ik braak
de moeder aller elegieën krampachtig
als ik spreek tegen god over de grote
witte telefoon ik zeg kwalijk kwalijk
kwalijk zal men mij het nemen
Soutane
Ook in het wonderlijke bundeltje Doka uit 2008 is een paar keer sprake van God. Bijvoorbeeld:
als god bestaat
moeten we hem zoekenom hem een beetje te plagen
Over het algemeen is Pfeijffers wereld een wereld die heel vanzelfsprekend bestaat zonder God. Er is geen worsteling mee, de schrijver zet zich nergens tegen af: er is eenvoudigweg geen hogere macht. Je zou je bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat in boeken die gaan over de manier waarop mensen met verhalen het leven vorm geven, zoals Het ware leven, minstens een karakter bevatten die bijvoorbeeld priester is, al is het maar om er de spot mee te drijven. Maar tussen de hoogleraren en dichters is nergens zelfs maar een glimp van een soutane te bekennen.
God is zo dood dat niemand meer om Hem treurt. In zijn plaats komt op verschillende plaatsen in het werk de ‘filosofie’, met name wat lichte, en zeker seculiere, versies van het boeddhisme en de filosofie die bij de aikido-sport hoort. Pfeijffer heeft jarenlang Aikido beoefend; zijn bundel Doka is daar een verwerking van. (Doka is, als ik goed geïnformeerd ben, een ‘lied van de weg’, uit de Aikido-filosofie.)
Geliefde
Alleen in de laatste roman, in Peachez, duikt ineens toch een seculiere vorm van godsdienst op. De hoogleraar-hoofdpersoon in dat boek is namelijk specialist in de kerkvader Tertullianus en organiseert een congres over hem onder de titel Credo quia absurdum. Die titel, en eigenlijk het hele geloof wordt in het boek geherinterpreteerd als de menselijke, en lichamelijke liefde. De hoogleraar beschouwt zijn masturbatie bijvoorbeeld als een vorm van gebed. Dat is natuurlijk bekend uit het werk van Gerard Reve, zij het dat er bij Pfeijffer helemaal geen God meer bij komt kijken: het is een seculier gebed, de liefde is een projectie als het geloof.
De geliefde van de hoogleraar bestaat natuurlijk ook nog eens niet echt. Pfeijffer legde dit een jaar voor het verschijnen van Peachez al uit in Brieven uit Genua:
Daarmee wordt zij, hoe fictief zij ook is, net zo reëel voor hem als Mira voor Rupert en als Dolores van de elegieën, die beiden evenmin bestaan, behalve dat zij des te heviger bestaan omdat iemand in hen gelooft. Daarmee wordt ze net zozeer liefgehad als de Heilige Maagd, de Moeder van God, de Onbevlekte Koningin der Hemelen. Regina coeli, laetare. Omdat hij die de eer had door u gedragen te worden, opstond. Je weet nooit in hoeverre het fictie is. Of beter gezegd: dat weet je wel. Het is altijd fictie. Maar het enige wat telt is dat je erin gelooft en volslagen overtuigd handelt naar je geloof. Liefde is, zoals het geloof, een keuze om zich te bevrijden van terechte twijfels. En dat maakt geloof romantisch, en romantiek een geloof.
Nabijheid
Interessant is overigens dat in Peachez naast Sarah Peachez nóg een vrouw voorkomt die je kunt googlen: de Genuese geleerde Sandra Isetta. die in de afgelopen jaren (in het echt, in het boek wordt daar niets over gezegd) onder andere Tertullianus’ boek De cultu feminarum heeft uitgegeven, waarin wordt uiteengezet waarom christelijke vrouwen zich zedig moeten kleden – een pikant detail in een boek over de religieuze aanbidding van een pornoster. (En nog een detail: Isetta is de moeder van Pfeijffers geliefde Stella.)
Isetta speelt in Peachez een klein, maar betekenisvol rolletje. De hoogleraar houdt vlak voor hij het vliegtuig neemt om zijn vriendin te ontmoeten, ineens gekleed in jeans en een vakantiehemd, in plaats van een geleerde lezing een liefdesverklaring voor zijn ‘fotomodel’. Hij zegt: “Zoals in de liefde van de mens voor God Zijn nabijheid niet wordt afgesmeekt maar wordt veroorzaakt door de kracht van het gebed, zo is het in de liefde van de mens tot mens het verlangen naar nabijheid dat nabijheid doet ervaren.”
Na die toespraak lachen de collega’a hem hartelijk uit. Alleen Isetta niet.
[Zij] stond op van haar stoel op de eerste rij en ving mij op.
‘Ga nu maar’, fluisterde ze in mijn oor. ‘Het is goed zo.’
Laat een reactie achter