Door Johan De Schryver
Griet Op de Beeck voegt in haar nieuwe roman ‘Het Beste Wat We Hebben’ systematisch een t toe aan verledentijdsvormen van sterke werkwoorden met ‘gij‘ als onderwerp: ‘gij hadt’. Dat leverde haar een berg bozelezersmails op in De Standaard. Konden die lezers dat niet even opzoeken, vraagt ze zich af in De Standaard (25 oktober 2017), want de officiële spelling vergt duidelijk een t. De schrijfster heeft formeel gelijk, maar als ze had gekozen voor t-loze vormen, dan had dat een begrijpelijk en te verdedigen protest kunnen zijn tegen een betreurenswaardige regel, die taalgebruikers begrijpelijk genoeg in verwarring brengt en (minder begrijpelijk) aanzet tot boze mails.
In ons taalgebied is de spelling officieel geregeld. Dat houdt concreet in dat overheidsinstellingen en door de overheid gesubsidieerde instellingen die regeling moeten volgen. Wie daar niet toe behoort, is in principe vrij om te spellen hoe hij wil en schrijvers met haar op hun tanden durven dan ook wel eens af te wijken van bepaalde regels. Harry Mulisch was er zo een. De regel dat afleidingen van aardrijkskundige eigennamen een hoofdletter moeten hebben, vond hij bijvoorbeeld grote onzin en dus schreef hij zelf ‘duits’, ‘nederlands’ enzovoort. Mocht Mulisch straks als Vlaams schrijver reïncarneren, dan zal hij misschien stelselmatig ‘ge had’ schrijven.
Vroeger: gij hadt of gij had
Tot 2005 was ‘gij had’ nog correct. Geen enkele officiële regel schreef een bijkomende -t voor. Er was enkel het algemene principe van de overeenkomst of analogie: we schrijven een -t in ‘hij wordt’ omdat we dat ook doen in een overeenkomstige vorm, ‘hij loopt’ bijvoorbeeld. Om te weten of we een -t moeten toevoegen in ‘gij had’, moeten we dus vergelijken met een andere verledentijdsvorm van een zwak werkwoord met ‘gij’. En hier knelt het schoentje. Er zijn nog veel Vlamingen die ‘gij vielt’ zeggen, maar meer en meer vooral jongere regiogenoten zeggen ‘gij viel’. De omgangstaal is dus aan het veranderen. Honderd jaar geleden schreven spraakkunsten ook nog een -t voor in de zwakke ovt-vormen: ‘gij stoptet, draaidet, breidet’.
Bij de zwakke werkwoorden is de -t al helemaal verdwenen, bij de sterke werkwoorden is de verandering volop bezig. Voor de spelling was dat tot 2005 eigenlijk geen probleem. Wie ‘gij vielt‘ zei, hoorde ‘gij hadt’ te schrijven. Voor wie ‘gij viel’ zei, was ‘gij had’ de (ana)logische schrijfwijze.
Nu: gij hadt
Vrijheid, blijheid? Niet volgens de spellingcommissie van de Nederlandse Taalunie, die in 2005 decreteerde dat er maar één spelling meer juist was: die mét een -t. Een ongelukkige keuze, aangezien de -t in de sterke ovt-vorm aan het verdwijnen is. Straks zegt niemand nog ‘gij vielt’ en zullen we wel ‘gij hadt’ moeten schrijven, geheel tegen het overeenkomstprincipe. De verklaring voor deze onwijze aanpassing is dat de spellingcommissie zich bij haar keuze enkel heeft laten leiden door noordelijke overwegingen en niet door de zuidelijke taalwerkelijkheid. Voor de meeste Nederlanders zijn gij-vormen archaïsch. Ze kennen ze vooral uit de Bijbel, waarin de bewuste vormen altijd een -t hadden: gij hadt, gij werdt, gij vondt. Die oude vormen zijn dus gepromoveerd tot de enige correcte, terwijl de nieuwe Vlaamse vormen (straks de enige) verbannen worden. Behoorden er dan geen Vlamingen tot de spellingcommissie? Jawel, maar die hebben geen rekening gehouden met de omgangstaal, die velen denigrerend ‘tussentaal’ blijven noemen en die sommigen het bestaansrecht blijven ontzeggen. Uit allerlei onderzoek blijkt intussen dat Vlamingen, niet het minst de hoogopgeleiden, zich daar weinig van aantrekken en hun ‘Schoon Vlaams’ met plezier blijven beoefenen, ook in geschriften. Onze schrijvers voelen dat aan en durven meer en meer te kiezen voor het gij-Nederlands, hun moedertaal.
De toekomst zal uitwijzen of ze de rare, tegennatuurlijke ‘gij hadt’-spelling zullen blijven volgen of de mulischiaanse protesttoer zullen opgaan. Of misschien wil de Taalunie het probleem oplossen en de regel aanpassen? Want wat we nu hebben, is in elk geval niet het beste.
Jan van Rijswijk zegt
Ik ken de vorm gij viel niet. Zeker in dialect hier spreekt men toch van gij vielt, gij waart, etc. Je hoort die -t wel degelijk. Mogelijk is dat aan het verwateren in Vlaanderen of in het verkavelingsbrabants, (als dat bestaat) maar in het dagelijkse Brabants zeker niet; met name niet in het gesproken stads- en dorpsdialect.
Bovendien, ik vind het wel wat hebben.
Dat je het misschien niet meer hoort, is een minder sterk argument, want dan zijn er nog wel meer woorden/klanken die anders geschreven zouden moeten worden. Waarom schrijven we een C als we een K uitspreken?
HC zegt
Ik snap niet goed waarom in de officiële spelling rekening moet worden gehouden met een (mogelijke) regionale ontwikkeling. Dan had dat elders ook moeten/kunnen gebeuren. Wat moet je dan zeggen van de vele de-woorden in het GB, die in Vlaanderen nog ruim bekend zijn als resp. mannelijke en vrouwelijke woorden? Of van de meervoud-s in woorden zoals ‘secondes’, ‘gedachtes’, bladzijdes’ e.d., vormen die in Vlaanderen heel wat minder gebruikelijk zijn tot gewoon niet voorkomen? Of, i.v.m. horen versus niet horen, van de tussen-n, die we wel schrijven maar meestal niet horen?
Kiezen onze schrijvers voor het gij-Nederlands? Ik merk er weinig van en ik zou het ook betreuren. Men moet van tussentaal nu eenmaal niet meer willen maken dan het is: iets – nog niet eens nauwkeurig te omschrijven of af te bakenen – tussen standaardtaal en dialect. Vis noch vlees, als het ware. Als Vlaming wil ik daar mijn zogenaamde ‘eigenheid’ niet vinden. Dan liever dialect (mijn informeelste moedertaal) of standaardtaal (mijn eigenlijke moedertaal).
Jos Van Hecke zegt
Helemaal mee eens. Als Vlaming benut ik in informele omgevingen 3 tot 5 soorten (uiteraard enkel gesproken) Vlaamse dialecten of mengvormen van dialecten. Als ik het nuttig of eerder nodig vind om dat alles in het gesproken woord te overstijgen dan benut ik de op school geleerde gesproken standaardtaal die – voor zover mijn ervaring reikt – ook perfect begrepen wordt in heel Nederland en naar ik vermoed ook in Suriname. Wat kan je dan nog meer wensen binnen het geheel van het Nederlandstalig taalgebied? M.b.t. de geschreven (officiële) standaardtaal – waartoe per definitie alvast de spelling behoort – kan er eigenlijk geen discussie zijn: er is maar plaats voor één en ze is wat ze is, zoals ze in gemeenschappelijk toe te passen ‘regels’ wordt ingevuld in gezamenlijk overleg en akkoord. Dit is precies ook de essentiële opdracht en taak van de Nederlandse Taalunie die dient te spreken te te handelen namens de overheden van alle landen of gemeenschappen die er deel van uitmaken. Het is voor discussie vatbaar maar de hierboven als ‘spelling’ beschreven (-t) regel is mijns inziens een zuiver grammaticale regel. Grammatica kan best smal en breed tot soms heel breed tegelijk zijn maar duidelijk is wel dat grammatica in essentie op (overeengekomen) ‘regels’ berust en ook dient te berusten. Het is de kern van het sociaal fenomeen ’taal’. Wie dit bewust niet wil respecteren handelt mijns inziens ‘asociaal”.
Erik de Smedt zegt
Wordt Op de Beecks romantitel hierboven in het Nederengels geciteerd? ‘Het Beste Wat We Hebben’: vier hoofdletters te veel.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
Iets anders:
Ik hoor op de Belgische tv (altijd?) : Hij wilt.
Wat zegt de grammatica hier van?
Klaas Jac. Eigenhuis
Jan Uyttendaele zegt
http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/384/hij_wilt_wil/
Jan Uyttendaele zegt
Op de Beeck had zich deze bozelezersbrieven natuurlijk kunnen besparen door gewoon de jij-vormen te gebruiken. Geven haar gij-vormen nu precies weer wat de meeste Vlamingen zeggen? De meeste Vlamingen zeggen in hun (informele) tussentaal niet ‘hebt gij’, ‘weet gij’ of ‘gaat gij’, maar ‘hebdegij’, ‘wetegij’ of ‘gadegij’. Dat is volgens mij de echte Vlaamse tussentaal, en geen echt dialect. (In mijn Oost-Vlaams dialect zou dat ‘heddegij’, ‘wettegij’ en ‘goddegij’ zijn.) Als je de tussentaal in dialogen wilt weergeven, zou je bijvoorbeeld ook moeten schrijven ‘Wa zegt em?’ in plaats van ‘Wat zegt hij?’ Maar ik neem aan dat ze dat niet doet.
Henrico Bassie zegt
Als je de gij-vorm zonder t tot officiële spelling gaat maken omdat die t aan het verdwijnen is, heb je grote kans dat men de oude gij-vorm met t als onjuist gaat beschouwen, terwijl dat van oudsher de juiste spelling is.
Misschien zou men het vrij moeten laten en meer spellingsvarianten als juist moeten toestaan.
In ieder geval zou het publiek dat moeten doen en minder snel piepen als men een spellingsvariant ziet die volgens hen onjuist is.
ivovanharen1 zegt
Een t of geen t? Johan de Schryver schrijft: “Straks zegt niemand nog ‘gij viel’ […].” Het is echter duidelijk dat hier moet staan: ‘gij vielt’.
Lieven Dubois zegt
Die spelling van het Nederlands: mijn leerlingen-nu al 20 jaar geleden- hebben er altijd last mee gehad. Maar niet met de werkwoordelijke vormen. Dat regelsysteem was vrij duidelijk en kon als een algoritme (lichte overdrijving) gevolgd worden.Enige moeilijkheid: voltooid deelwoord op d of t.
Maar ook dat is op te lossen: zeg nooit hou rekening met de laatste letter van de 1ste persoon ovt alsof dat de stam is.
Zo krijgen we: leven stam le(e)v* en dus geleefd. Vertrek je van de 1ste persoon ovt dan schrijf je geleeft*.
De rest van de spelling moeilijk? Ja, maar in elke taal. Maar door die zotte spellingsconcours verwarren velen spelling met taal.Lieven Dubois
Wouter Steenbeek zegt
De regel dat bij ‘gij’ altijd met een -t moet worden vervoegd, kwam je altijd al tegen in grammatica’s e.d. Strikt genomen schrijft een spellingsrichtlijn niet voor hoe een werkwoord moet worden vervoegd: spelling en grammatica zijn in de grond twee verschillende zaken. (Ik weet dat dat ook in het verleden wel is gebeurd; bespaar me dus een verhandeling over de naamvals-n.) Vóór 2005 werd dat door de taalpausen waarschijnlijk als vanzelfsprekend beschouwd.
Overigens vind ik het geen goed idee om het moderne gebruik van ‘gij’ uit de tussentaal te erkennen. Niet dat ik erop neerkijk, wel omdat ’tussentaal’ geen vast omlijnd begrip is. Het kan, zeker in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant, alles zijn tussen ‘zuiver’ dialect en ‘zuiver’ AN. En natuurlijk verschillen dialecten in Vlaanderen als dag en nacht, zodat de tussentaal in West-Vlaanderen heel anders klinkt dan in Limburg. Je krijgt dan een eindeloze berg aan mogelijke taalvormen; daar kan een richtlijn nooit rekening mee houden.
Wat een schrijver in zijn boek doet, moet hij (zij) zelf weten. Dat lijkt me wel de essentie van het kunstenaarschap.
willem suys zegt
Taalpost 1970:Spelling
•Griet Op de Beeck verklaart dat ‘gij hadt’ in haar nieuwe boek geen spelfout is. (De Standaard)
•Maar haar spelling weerspiegelt niet de feitelijke taal in Vlaanderen. (Neerlandistiek)
Het tweede punt stoort me. Welke zelfverklaarde autoriteit beweert daar dat ‘de feitelijke taal in Vlaanderen’ geen eind-t gebruikt? In het geschreven en nog meer in de gesproken Vlaams? Wie vindt daar dat hij/zij het beter weet dan Griet Op De Beeck? Als je in een discussie iets niet onweerlegbaar kunt staven, dan blijf je beter een beetje voorzichtig, en bescheiden.
Edwin zegt
Ik heb de indruk dat de tijdshorizon van vele reacties nogal kortbij ligt (voor en na 2005?). Ik leerde (in Vlaanderen, dat wel) de grammaticale regels zo’n 50 jaar geleden op de lagere school, en wij hadden daarbij alvast een ezelsbruggetje voor de vervoeging van werkwoorden:
– ik drink nooit t
– gij drinkt altijd t
– hij drinkt t als hij tegenwoordig is.
Noch ikzelf, noch een van mijn medeleerlingen zondigden tegen deze (grammaticale) regel. En “jij”, dat gebruikte werkelijk niemand, ook niet de leerkracht Nederlands.
Het “probleem” voor ons Vlamingen dook pas op toen we van de algemeen gangbare “gij-vorm” geleidelijk overstapten naar het Hollandse jij, althans in ons “beschaafd Nederlands” (wanneer precies dat gebeurde? Ik denk zo in het laatste kwart van de vorige eeuw).
Ik merk bij mijn kleinkinderen echter op dat zij – ook al kennen / spreken zij geen dialect, toch nog steeds die gij-vorm gebruiken, naast de jij-vorm.
Wie dus durft te stellen dat de gij-vorm uitsterft, vertoeft vermoedelijk in een ivoren (Noord-Nederlandse) toren.
Frans Daems zegt
De spelling van de werkwoorden is een morfonologische spelling, dat wil zeggen dat de spraakklanken van een werkwoordvorm in de spelling weergegeven worden op grond van morfologische kenmerken (persoon en tijd) van de werkwoordvorm, met inachtneming van de principes van gelijkvormigheid en analogie. Daarom durf ik te betwijfelen dat ‘gij had’ tot 2005 correct was, zoals De Schryver betoogt. Dan hadden ook ‘gij zoud, kond’ tot 2005 correct moeten zijn. Dat wordt geïllustreerd door de eerste editie van de ANS (1984). Die geeft op p. 442 en volgende de werkwoordvormen onvoltooid verleden tijd met ‘gij’ weer als: ‘ge hadt, kondt, zoudt’.
Overigens schreef de Woordenlijst 2005, evenmin als de Technische Handleiding (zie publiekseditie 2009) of de Leidraad, de vorming van werkwoordvormen voor, maar liet hij alleen zien hoe een werkwoordvorm, gegeven zijn morfologische vorming, gespeld moest worden.
Als mensen na 2005 werkwoordvormen als ‘gij kon, zou, wou, viel, zag’ en dus ook ‘gij had’ (gelijk met de ik-vorm o.v.t.; of geïnspireerd door de je-vorm) wilden schrijven, was en is er geen enkele spellingregel die dat afwees. Alleen is die mogelijkheid in de regels van 2005 niet uitdrukkelijk vermeld. Als iemand dialect- of tussentaalvormen – of zo je wil ‘omgangstaal’-vormen – als ‘hebde (gij), hadde (gij), konde (gij), vielde (gij), zaagde (gij)’ enz. wil schrijven, dan is er ook geen enkele spellingregel die dat verbood of verbiedt, noch uit 1946-’47, 1954, 1995, 2005 of 2015. Je kunt je wel afvragen of al die mogelijkheden, die veelal substandaard zijn, ook in de spellingregels opgenomen moeten worden.
Edwin zegt
@Frans Daems: de schrijfwijze van werkwoordvormen heeft NIETS te maken met spelling. De grote verwarring, moeilijkheden op school en voor zij die Nederlands willen leren, worden net veroorzaakt door die mensen die de vorm van werkwoordsvormen verbinden met spelling. Dat gaat helemaal niet over “spelling”, dat is grammatica.
Jan Uyttendaele zegt
Het maakt niks uit of het nu om werkwoorden of om andere woordsoorten gaat. Spelling is gewoon de weergave van gesproken taal (de primaire vorm) in geschreven of gedrukte vorm (de secundaire vorm). ‘Voor zij die Nederlands willen leren’ (geen standaardtaal) i.p.v. ‘voor hen die Nederlands willen leren (standaardtaal), dàt is bv. grammatica. (Knipoogje.)
willem suys zegt
“Spelling is gewoon de weergave van gesproken taal “: oei, hoe spel ik nu ‘zelfverzekerd’? Dat moet dan worden: ‘zelfurzeekurd’? Het Nederlands staat erg ver af van het principe één-op-één! Talen zoals bij voorbeeld het Hongaars kennen slecht één enkele uitspraak voor een alfabetletter. Het Hongaarse alfabet telt dan ook 44 letters. Zelfverzekerd op zijn Hongaars? → zelförzékörd. Geen hoofdbrekens voor taallerende kinderen of tweedetaalleerders.
DirkJan zegt
Spelling blijft een arbitraire afspraak hoe je iets uitspreekt, maar ik ken al iemand die ‘boom’ uitspreekt als ‘beum’, daar ga je met een Hongaarse spelling. En de t achter ‘Hij vindt’ is wel gebaseerd op grammatica, maar het blijft ergens ook gewone spelling van een ongewone afspraak.
willem suys zegt
gelukkig zijn er nog beumen, laten we’r van genieten zolang het nog duurt 🙂 .
Jan Uyttendaele zegt
Zie: https://www.taaltelefoon.be/basisprincipes-van-de-nederlandse-spelling-0