Door Marc van Oostendorp
Het verschil tussen homo- en heteroseksualiteit is in de eerste plaats een literaire zaak, zo laat Mary Kemperink zien in haar aardige, onlangs verschenen Bert van Selm-lezing Literatuur als medisch zoeklicht. De homoseksuele identiteit (1850-1920). De eerste aandacht voor de verschillende seksuele voorkeur – en dan in de eerste plaats natuurlijk de ‘andere’ voorkeur, de homoseksuele – kwam van schrijvers als Verlaine met zijn cyclus Les amies over lesbische liefde.
De medische belangstelling kwam pas later, laat Kemperink zien, en in het begin gebruikten de medici vooral literair werk als empirische basis. In eerste instantie was dat omdat er verder nauwelijks beschrijvingen waren, maar zelfs toen homoseksuelen ten behoeve van de wetenschap hun bevindingen op papier zetten, bleven sommige geleerden toch liever de schrijvers volgen: want wat die homoseksuelen opschreven, daar kon weleens een heleboel van verzonnen zijn! Wat de schrijvers verzonnen hadden, was natuurlijk veel waarder.
Gezond of ziek
In deze op zich interessante geschiedenis ziet Kemperink aan het eind van haar essay ook een ‘universele dimensie’:
Het laat zien dat literatuur (mede) onze blik bepaalt op de werkelijkheid en daarmee ook een bijdrage levert aan het tot stand komen van wetenschappelijke kennis. Het laat ook het omgekeerde zien: nieuwe wetenschappelijke kennis verandert onze kijk op de werkelijkheid, inclusief die op de literatuur.
Dit alles lijkt mij volkomen waar, maar de casus die Kemperink bespreekt is misschien niet de gelukkigste om het te illustreren. Het probleem is dat homoseksualiteit natuurlijk helemaal geen medische kwestie is, en dat in ieder geval sommige artsen dat ook al vanaf het begin hebben gezien. Het is daarbij niet duidelijk of de misplaatste overtuiging – dat er aan homoseksualiteit niets te behandelen valt, dat homo’s net zo vaak gezond of ziek zijn als hetero’s – op de een of andere manier voortkwam uit de literatuur, of dat hij er los van die literatuur was.
Mens te zijn
De feitelijke wetenschappelijke vragen die je over seksuele geaardheid kunt stellen zitten in andere vakgebieden: in de antropologie bijvoorbeeld. Het gaat om een (veronderstelde) eigenschap van mensen. Zeggen dat homoseksualiteit en heteroseksualiteit bestaan betekent: zeggen dat voorkeur voor een bepaald geslacht bedgenoot een eigenschap is van de mens – volgens sommigen zelfs een heel belangrijke eigenschap. Dat alles betekent dat het iets zegt over wat het betekent om mens te zijn.
Nu is precies die vraag – wat het betekent om mens te zijn – waarschijnlijk nergens beter beantwoord dan in de literatuur. Ieder literair werk leert je iets over seksuele geaardheid, ook (laten we zeggen) de Max Havelaar, precies omdat het je iets leert over wat het betekent om mens te zijn.
Kruidenthee
Dat idee van menszijn kan vervolgens wetenschappelijk werk bepalen. Je kunt bijvoorbeeld gaan denken dat bepaalde seksuele geaardheden ‘afwijkingen’ zijn die moeten worden behandeld. En dan met medische methoden gaan proberen een geneesmiddel te vinden.
Omgekeerd kan wetenschap natuurlijk ook ons mensbeeld bijstellen. Je kunt er bijvoorbeeld achterkomen dat kruidenthee niet helpt tegen iemands gevoelens voor vrouwen. En zo kan de wetenschap indirect ook weer de literatuur beïnvloeden, want wie een ander mensbeeld heeft, gaat allicht ook andere romans schrijven.
Mary Kemperink. Literatuur als medisch zoeklicht. De homoseksuele identiteit (1850-1920). Leiden: Primavera Pers. Meer informatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter