De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (35)
Door Marc van Oostendorp
In de inleiding tot zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten verandert dr. Ilja Leonard Pfeijffer ineens in een geleerde:
Niet alleen wat betreft de muzikaliteit maar ook in de keuze van communicatieve strategieën kan poëzie worden gedefinieerd als gemarkeerde taal. Om het uit te drukken in de termen die zijn geformuleerd door Paul Grice in zijn beroemde studie ‘Logic and Conversation’ uit 1975, doet poëzie in significant hogere mate dan proza of alledaagse conversatie een beroep op het principe van de coöperatie door de intentionele schending van de vier maximes van conversatie te hanteren als standaardstrategie van poëtische communicatie.
Pfeijffer werkt deze plompverloren mededelingen niet uit. Hij vertelt bijvoorbeeld niet wat die vier maximes dan zijn, doet in het vervolg of het alleen over ambiguïteit gaat, en hij gaat voorbij aan het feit dat Grice’ maximes eigenlijk niet geschonden kunnen worden. De Wikipedia-pagina over de maximes legt dat vrij duidelijk uit en ook hier op Neerlandistiek hebben we er – vooral dankzij Lucas Seuren – regelmatig aandacht aan besteed.
Het zit zo in elkaar. Een van de maximes (dat van kwantiteit) zegt dat je altijd alle relevante informatie geeft. Stel nu dat jullie aan mij vragen wat ik van Genua vind, en of ik nog leuke tips heb voor wie er ook naartoe wil, en ik antwoord ik het fijn vind dat je er PocketCoffee® kan kopen. Dat zul je over het algemeen niet als een erg gunstig oordeel over Genua beschouwen, ook als je toevallig – net als ik – erg van PocketCoffee houdt. Dat komt door dat maxime van kwantiteit: omdat ik alleen dat zeg over die met koffie gevulde chocolaatjes, ga je ervan uit dat dit ook het enige is dat ik over Genua te melden heb. En aangezien dit weinig onderscheidend is voor Italiaanse gemeenten, heb ik kennelijk niets aardigs te zeggen, over Genua. Juist door schijnbaar het maxime van kwantiteit te schenden en een onbelangrijk klein detail te noemen, schend ik het principe niet en vestig een verpletterend oordeel.
Intentionele schending
Nu wisten vroege taalfilosofen als J.L. Austin zich inderdaad niet zo goed raad met poëzie. Zij gingen ervan uit dat het allemaal maar onzin was (een zin in een gedicht was volgens Austin ‘niet serieus’, en daarmee was die kwestie afgedaan), maar de laatste jaren is er meer belangstelling voor de vraag hoe je literatuur precies als taalhandeling moet begrijpen. (Zie bijvoorbeeld mijn besprekingen van boeken van Greg Currie en Max De Gaynesford, in het afgelopen jaar.)
Je komt dan niet ver met te beweren dat het alleen maar gaat om ‘intentionele schending’ van de maximes, geloof ik. Wanneer zij écht geschonden worden, houdt namelijk alle communicatie – ieder contact tussen schrijver en lezer op. Ze dienen niet om de communicatie een beetje te verfraaien of veraangenamen, maar vormen de basis van de communicatie.
Verantwoordelijkheid
Neem die ambiguïteit waar Pfeijffer over begint. Een van de vier maximes (dat van stijl) zegt Wees duidelijk, en dat betekent onder andere: vermijd ambiguïteit (zoals het bijvoorbeeld ook zegt: vermijd rommeligheid). Maar zoals het maxime van kwantiteit niet beweert dat iedereen altijd alle relevante informatie geeft (maar dat de luisteraar het gezegde altijd als zodanig probeert te interpreteren), zo zegt het maxime van stijl ook niet dat je nooit ambiguïteit bent, alleen dat de lezer ervan uitgaat dat je niet onnodig ambigu bent. Wanneer je dus overduidelijk ambiguïteiten gebruikt – in een gedicht bijvoorbeeld – betekent dit alleen dat de lezer ervan uit gaat dat die dubbelzinnigheid noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat je allebei de betekenissen bedoelt.
Dat is precies wat Pfeijffer in zijn inleiding zeg:
[De poëzie heeft] deels door de relatief geringe omvang van de teksten, deels door een traditie waarin gecondenseerde dictie acceptabel wordt geacht, de vrijheid voor zichzelf gecreëerd om de ambiguïteit in tact te laten en de dubbelzinnigheid van gelijktijdige, onderling verschillende of contrasterende ervaringen, gedachten en gevoelens als een complex van meerduidigheid aan de lezer te presenteren.
Maar dat alles is dus precies in overeenstemming met de maximes van Grice en niet ermee in tegenspraak. Tegelijkertijd zit er natuurlijk wel iets in, wat Pfeijffer zegt. Vaak wordt in gedichten meer verantwoordelijkheid voor het onderhouden van de samenwerking die communicatie bij de lezer gelegd.
Tegen de klippen op
Veel van Pfeijffers eigen werk claimt bijvoorbeeld expliciet een taalhandeling te zijn die het eigenlijk nauwelijks kan zijn. De superkorte ‘romans’ van maximaal 500 woorden in de verhalenbundel Harde feiten zijn daar een voorbeeld van. Wanneer je zegt dat de schrijver daar een specifieke op de roman gerichte versie van het maxime van stijl (een roman telt nooit minder dan 500 woorden) schendt, kom je nergens. Je zegt dan alleen maar dat er iets mis is met de tekst. Grice schrijft echter voor dat je je afvraagt: de schrijver heeft deze stukjes kennelijk als romans bedoeld, wat wil hij daarmee zeggen. En dat geldt voor veel boeken van Pfeijffer die een titel ondertitel hebben die op het eerste gezicht niet de inhoud dekt, ‘een romance’, ‘Idyllen’, ‘een bekentenis’. Wie zegt dat daar de maximes van Grice worden geschonden, kan alleen maar verder zeggen dat alle literatuur eigenlijk onzin is.
Het misverstand in Pfeijffers inleiding zit er dan ook in dat hij suggereert dat ambiguïteit een stijlfiguur is: iets dat je ook zonder ambiguïteit zou kunnen uitdrukken, versleutelt de dichter voor het poëtische effect. Die opvatting kom je vaker tegen in Pfeijffers werk en trouwens ook daarbuiten – Paul Claes is er de grootste verdediger van in de vaderlandse letteren –, maar het gaat voorbij aan het feit dat je nóóit hetzelfde anders kunt zeggen. Een deel van de betekenis van een ambigue tekst is dat die tekst ambigu is. Dat valt dus niet anders uit te drukken.
De maximes van Grice kunnen wel geschonden worden, maar niet door een tekst en zelfs niet door een individuele dichter, maar alleen doordat twee mensen ophouden te communiceren. Normaliter moet je als mens, als lezer, verder en als je een onbegrijpelijke tekst krijgt voorgeschoteld, probeer je daar, misschien tegen de klippen op, het beste van te maken. Als de lezer, met Austin en Pfeijffer, aanneemt dat een zin in een gedicht ‘niet serieus’ is, dan wordt het nooit wat met dat gedicht.
Wouter van der Land zegt
Zoals ze geformuleerd zijn, kun de je regels van Grice toch wel degelijk schenden? Bij ambigu taalgebruik schend je de regel ‘vermijd ambiguïteit’.
Moderne poëzie lijkt me soms inderdaad het product van een bewuste schending van de conversatieregels. Het is dus geen gemankeerde communicatie, maar iets anders dan communicatie. De bedoeling is bijvoorbeeld om ‘kortluiting’ bij de lezer te bewerkstelligen of de aandacht op taal zelf te vestigen. Neem de regels ‘OeaoiiiioKTin / iiiiiiiiiiii’ of ‘All mimsy were the borogoves, / And the mome raths outgrabe’. Ik neem aan dat geen lezer die teksten probeert te begrijpen door ze als poging tot communicatie op te vatten.
Lucas zegt
Schendingen zijn volgens sommige theorieën altijd ogenschijnlijk, maar niet werkelijk. Het is dan aan de lezer/hoorder om uit te vogelen waarom het geen echte schending is.
De vraag is dan wat is de relatie tussen “normaal” taalgebruik en poëtische taalgebruik. De schrijver probeert immers altijd iets te bereiken bij de lezer, en dat zou je gerust als een vorm van communicatie kunnen opvatten. Het is alleen niet het soort communicatie zoals we die in alledag tegenkomen.
Wouter van der Land zegt
@Lucas, uw theoretici rekken de betekenis van het begrip ‘ communicatie’ op. Zoals je sinds dit weekend als politie mensen aan de haren uit een stemlokaal kunt trekken zonder dat er sprake is van buitengewoon geweld, volgens premier Rutte.
De psychologische regels van Grice slaan op normale conversatie waarin je elkaar iets mededeelt, discussieert of keuvelt over het weer.
Het doel van poëzie is om de luisteraar/lezer uit die comfortzone te halen en taal op een andere manier significant te laten zijn.Belangrijke middelen daarvoor zijn logischerwijs om taal tegen de regels in te hanteren.
Dit kun je natuurlijk ook weer communicatie noemen, maar dan heb je voor gewone communicatie een retroniem nodig. De regels van Grice zijn dan van toepassing op ‘gewooncommunicatie’. En DIE regels worden door dichters met opzet geschonden.
Lucas zegt
Mijn theoretici rekken niks op; er is simpelweg binnen de wetenschap geen algemeen geaccepteerde definitie van “communicatie”. Er zijn zelfs een heleboel definities. Ik ga hier geen positie innemen over wat de juiste is.
Marc van Oostendorp zegt
De consequentie van uw betoog is dat je een absolute scheiding zou moeten maken tussen ‘gewone communicatie’ en ‘poëtische communicatie’, en daarmee tussen ‘gewone taal’ en ‘poëtische taal’. Dat is echter niet mogelijk: het lijkt me evident dat Ilja Pfeijffer met zijn roman La Superba onder andere heeft willen uitdrukken (communiceren) dat het lot van Afrikaanse vluchtelingen in Genua niet vrolijk is. Dat is een standpunt waarover je kunt discussiëren, maar het volgt wel uit zijn roman.
Daar staat tegenover dat in het dagelijks gesprek ironie, overdrijving, indirect taalgebruik, e.d. ook een rol spelen. De maximes van Grice als eenvoudige spelregels voor dagelijkse conversatie zien, ontneemt die maximes eigenlijk alle kracht. Ze worden voortdurend ‘geschonden’, ook in alledaagse conversatie. Het zijn daarom ook geen regels die voorschrijven hoe je je moet gedragen, maar een soort vuistregels die we kennelijk hanteren en waarbij het van belang is dat we er zo lang mogelijk vanuit gaan dat schendingen slechts schijn zijn.
Eigenlijk volgt uit uw betoog zelf al hoe poëtisch taalgebruik wel degelijk aan de Griceaanse maximes voldoet, als u zegt dat ‘het doel van poëzie is om de luisteraar/lezer uit de comfortzone te halen’ en dat de taal DAAROM tegen de regels in wordt gehanteerd. Ook het schenden van de regels is dus deel van het spel: het drukt een wereld uit die zelf de regels schendt en die niet op een andere manier kan worden uitgedrukt.
Als je de maximes als te volgen regels wil zien, moet je denk ik zoiets als ‘onnodig’ toevoegen. De regel is dus niet ‘vermijd ambiguïteit’. maar ‘vermijd onnodige ambiguïteit’. Als iemand iets ambigu’s zegt, is dat kennelijk ergens voor nodig: bijvoorbeeld omdat een ambigue betekenis wordt uitgedrukt.
Het begrip ‘communicatie’ kan in dezen niet worden opgerekt. Het inzicht van Grice is nu juist dat verbale interactie tussen mensen altijd communicatie is, ook als dat op het eerste gezicht niet zo lijkt te zijn.
Wouter van der Land zegt
Marc van Oostendorp schreef: ‘De consequentie van uw betoog is dat je een absolute scheiding zou moeten maken tussen ‘gewone communicatie’ en ‘poëtische communicatie’,’
Dat is toch de psychologische realiteit? Je weet dat iets poëzie is, omdat het in een boek met overdreven veel witruimte staat of op een podium wordt uitgesproken door iemand die als dichter is aangekondigd. Die conventies vormen een teken dat de regels voor normale communicatie niet noodzakelijk gelden en dat de tekst mogelijk niet eens als communicatie geldt. ‘OeaoiiiioKTin / iiiiiiiiiiii’ is geen communicatie (succesvol overbrengen van bedoelde betekenis).
Lucas Seuren zegt
Ik wil geen definitie geven van communicatie, maar ik wil wel zeggen dat het niet simpelweg te reduceren is tot het overbrengen van betekenis (informatie). Dat is een heel eng perspectief.
Marc van Oostendorp zegt
Ik zou zeggen: in de poëzie is de vorm anders dan in veel alledaagse gesprekken, en ook de inhoud anders dan in normale gesprekken. Die inhoud betreft bijvoorbeeld een fictieve wereld. Maar er is wel sprake van communicatie: de fictieve wereld die de dichter in zijn hoofd heeft, deelt hij met zijn luisteraar.
Ook ‘OeaoiiiioKTin / iiiiiiiiiiii’ is in die zin communicatie. Bovendien kan je die zin ook in gewone gesprekken gebruiken. “Ik hoorde vannacht zo’n raar geluid; het klonk als OeaoiiiioKTin / iiiiiiiiiiii.”
Wouter van der Land zegt
Lucas Seuren: ‘Ik wil geen definitie geven van communicatie, maar ik wil wel zeggen dat het niet simpelweg te reduceren is tot het overbrengen van betekenis ‘
Ik bedoelde niets te reduceren. Communicatie lijkt me zoiets: Iemand wil iets overbrengen aan iemand anders en gebruikt hiervoor betekenisvolle symbolen (taal, gebaren, kreten, etc.). De ander probeert vervolgens de bedoeling te begrijpen. Dichters proberen deze gang van zaken deels te verstoren, om effecten te veroorzaken zoals verwarring, aandacht voor een mooi woord of zelfs het naast elkaar plaats laten vinden van twee associaties. Die effecten zou ik niet onder communicatie willen laten vallen. Vergelijkbaar is een klap in het gezicht ook maar deels communicatie.
Lucas zegt
Ik zou dat zien als een heel specifiek gebied. Denk aan een politieke speech; die heeft ook bepaalde affectieve doelen. Maar ik denk dat je gelijk hebt als je zegt dat standaard communicatie niet het primaire doel is. Net zoals een boek niet een simpele poging is om de lezer te informeren, maar het kan wel bedoeld zijn om de lezer in andersoortige opzichten te beïnvloeden.
Enfin, er zullen definities van communicatie zijn waar poëzie niet onder valt en ik weet dat er definities zijn die zeggen dat er geen enkel verschil is (Atlas maakt die claim in een boek ergens).