Door Marc van Oostendorp
Nobel streven, het nieuwe boek van Frits van Oostrom, kun je niet alleen lezen als een spannend boek over een verbazingwekkend leven – dat van Jan van Brederode, de Hollandse ridder die aan het eind van de veertiende eeuw deelnam aan een paar bizarre roofexpedities tegen Friesland en mede daardoor in financiële problemen raakte. Die zich na dat alles ineens terugtrok in een streng kartuizer klooster – misschien om die problemen te ontlopen en te wachten op een erfenis. Die in dat klooster een indrukwekkende religieuze tekst schreef, Des coninx summe. Die toen zijn voormalige schoonvader overleed, het klooster weer verliet om de erfenis op te eisen en daarvoor tot aan de Sorbonne deskundigen raadpleegde, net als de tegenpartij. Die dat proces toch op een smadelijke manier verloor, en toen huurling werd. En die tot slot in Franse dienst sneuvelde bij Azincourt.
Dat boek is de afgelopen week al een paar keer gerecenseerd. Maar Nobel streven is even goed te lezen als een studie over de geesteswetenschappen zelf: hoe moet een geesteswetenschapper in onze tijd te werk gaan? Dat aspect komt zijdelings wel een aantal keer aan de orde in besprekingen, maar er valt veel meer over te zeggen. Nobel streven is minstens even interessant als methodologische studie als als ‘het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van Johannes van Brederode’.
Ideaal platform
Een belangrijk element van de studie is dat het uit twee gedeelten bestaat: het eerste is het spannende boek op papier dat in het geheel geen voetnoten heeft. Belangrijke bronnen waarop en collega’s op wie wordt voortgebouwd worden in de hoofdtekst altijd met name genoemd, maar precieze details worden niet gegeven en nemen daardoor ook niet de vaart uit het verhaal. Daarnaast is er een website, waarop meer achtergrondinformatie staat dan er ooit in voetnoten zou kunnen worden geperst. We vinden er bijvoorbeeld naast bibliografische verantwoording van alle gebruikte bronnen, veel (extra) illustratiemateriaal en aantekeningen van de besprekingen die Van Oostrom in 2014 heeft gevoerd met zijn medewerkster Ingrid Biesheuvel terwijl zij samen Des coninx summe lazen.
‘Multimediaal’ noemt Van Oostrom die wijze van presentatie ergens, maar ik weet niet zeker of dat het juiste woord is. Het belangrijke lijkt mij niet het gebruik van verschillende media, maar van verschillende lagen van verdieping. Het lost een probleem op waarmee iedere (geestes)wetenschapper worstelt wanneer hij zich in het openbare domein begeeft: hoe ervoor te zorgen dat zowel de gewone lezer als de vakgenoot tevreden zijn? Het internet is natuurlijk een ideaal platform voor de specialist omdat bits en bytes nog veel geduldiger zijn dan het papier en eindeloos veel details aankunnen. Bovendien gebruikt Van Oostrom het meteen voor de onvermijdelijke errata die de afgelopen weken nodig bleken.
Work in progress
Het lijkt mij een ideale vorm van dit soort werk presenteren. Het enige bezwaar dat ik heb is dat niet duidelijk is – en op de website niet duidelijk wordt gemaakt – of en zo ja, waar de informatie van deze website wordt gearchiveerd. Voor een studie die zich geregeld zo erkentelijk betoont aan archieven, archivarissen en archiefonderzoekers is dat een wonderlijk manco. Is Nobelstreven.nl een privé-website die ooit weer uit de lucht gaat, zoals de weg is van allerlei websites? Moet deze informatie dan niet ergens worden opgeslagen bij een bibliotheek of archief, of is dat zelfs al gebeurd? En hadden dan de weblinks niet op de een of andere manier een duidelijke vaste status moeten krijgen? De standaard daarvoor is de digital object identifier; wetenschappelijke uitgevers gebruiken die meestal.
Hopelijk kan dit nog gebeuren, want dat is natuurlijk precies ook het prettige van zo’n website, dat het work in progress is.
Afvermoorden
Inhoudelijk is Nobel streven vooral te lezen als een pleidooi voor interdisciplinair onderzoek. De samenwerking behelst in de eerste plaats historici en historisch letterkundigen. Van Oostrom laat overtuigend zien dat beide te winnen hebben bij samenwerking. Zonder Van Oostroms puur historische onderzoek naar het leven van Jan van Brederode was mogelijk nooit het vrij sterke bewijs naar voren gekomen dat het – voor de studie van de middelnederlandse literatuur onmeetbaar belangrijke – handschrift Van Hulthem geschreven is in opdracht van Van Brederodes aartsrivaal Van Gaasbeek. Omgekeerd laat Van Oostrom zien dat je door een nauwkeurige vergelijking van Des coninx summe met het Franstalige origineel veel kunt leren over Van Brederodes gemoedstoestand. Hij toont bijvoorbeeld aan dat veel van de toevoegingen van Van Brederode aan dat origineel een veel zwarter mensbeeld laten zien, en een grotere angst voor de duivel.
Overigens geeft Van Oostrom terzijde aan dat er ook nog andere interdisciplinaire samenwerking mogelijk zou zijn, waar hij uitlegt hoe Coninx summe ondanks zijn status van een door een edelman geschreven religieuze tekst een perfecte bron zou kunnen zijn voor onderzoek naar de wat volksere registers. Misschien doordat hij geen speciale ambities had, doordat hij gefascineerd was door het kwaad én doordat hij alle lagen van het leven kende, gebruikte Van Brederode allerlei woorden die we in de vaak wat deftige overige middeleeuwse literatuur verder niet tegenkomen (aencnibbelen = aansmeren, afvermoorden = verwanten vermoorden, balhorich = hoorndol, enzovoort). Ik hoop dat een taalkundig geïnteresseerde die suggestie eens overneemt om te zien wat er verder over Van Brederodes stijl te zeggen valt.
Voordeel en nadeel
Sowieso is Nobel streven te lezen als een pleidooi voor methodologie. Ik vind het zeer prijzenswaard dat Van Oostrom juist ook in het ‘publieksboek’ veel ruimte neemt om uit te leggen hoe hij tot bepaalde conclusies komt. Een van de zeven hoofdstukken (‘Feit en fictie’) is daar zelfs helemaal aan gewijd. Alleen op die manier kun je laten zien dat de historicus niet alleen maar bezig is een mooi verhaal te vertellen, maar dat er bij het nauwkeurig bestuderen van allerlei bronnen nieuwe inzichten kunnen ontstaan. “De juiste omgang met dit alles is een vak, zeg maar gerust een wetenschap”, schrijft hij in dat ene hoofdstuk, en zo is het maar net.
De persoon van Jan van Brederode wordt door het wegen van al die bronnen – van voetnoten in oude wetenschappelijke artikelen tot documentaires over de hedendaagse Kartuizers, die een leven leiden dat in alle isolatie waarschijnlijk nog sterk lijkt op dat van hun middeleeuwse voorgangers – bijzonder scherp. Van Oostrom heeft altijd de techniek gehad van een hele wereld oproepen door een persoon. In Maerlants wereld bestond die wereld vooral in de geschriften van de productieve Jacob van Maerlant. Nobel streven had ook kunnen heten Brederode’s wereld, zij het dat het hier gaat om een man die zelf uiterst actief is geweest in de wereld. Van Oostroms eigen technieken zijn daardoor gaandeweg steeds historischer geworden.
Wat hetzelfde is gebleven: Van Oostroms veelgeroemde stijl. Toen Maerlants wereld in 1996 verscheen wezen sommigen op het gebruik van – indertijd, de tijd van Ruud Lubbers – populaire termen als werkendeweg. In Nobel streven kwam ik twee keer een verwijzing tegen naar het voordeel en het nadeel van Johan Cruijff. Maar net als dat eerdere boek leest ook dit weer als een trein: ik heb deze zaterdag op het balkon doorgebracht met het boek en de zondag achter mijn bureau met de website, en me geen van beide dagen verveeld. Nobel streven is een meesterwerk.
Frits van Oostrom. Nobel streven. Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode. Amsterdam: Prometheus, 2017. Website bij dit boek.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
… gebruikte Van Brederode allerlei woorden [gebruikte] die we in de vaak wat deftige overige middeleeuwse literatuur verder niet tegenkomen (aencnibbelen = aansmeren, afvermoorden = verwanten vermoorden, balhorich = hoorndol, enzovoort). Ik hoop dat een taalkundig geïnteresseerde die suggestie eens overneemt om te zien wat er verder over Van Brederodes stijl te zeggen valt.”
De genoemde mnl woorden staan alle in Verdam 1932: 13, 30, 51. Voor de laatste staat omschreven ‘hardhoorend, doof, het hooren moe, moede (~dol?) van het hooren’.
Mijn moeder en ik hebben c. 5 jaar geleden de ridder van slot Brederode (nog 😉 ontmoet! Heel aardige (vrij jonge) man.
Klaas Jac. Eigenhuis
Marc van Oostendorp zegt
Dat deze woorden in de woordenboeken staan, is onbetwist. DIe woordenboeken hebben die woorden echter slechts uit één bron: het boek van Brederode.
DirkJan zegt
De Koninklijke Bibliotheek archiveert al sinds 2007 integraal relevante Nederlandse websites, dat zijn er inmiddels ruim meer dan 10.000. De KB selecteert zelf websites, maar je kan ook een (eigen) website bij hen aanmelden. Nu zijn de websites alleen nog offline (vanwege rechtenkwesties) in de leeszaal te raadplegen, maar op termijn is de bedoeling dat ze ook online komen.
Ik denk dat de KB de juiste organisatie is om relevante websites te archiveren, dus ook die over het boek van Van Oostrom.
https://www.kb.nl/bronnen-zoekwijzers/databanken-mede-gemaakt-door-de-kb/webarchief-kb
Marc van Oostendorp zegt
Bij mijn weten wordt ook Neerlandistiek daar gearchiveerd; alleen in het geval van zo’n wetenschappelijk werk moet er denk ik nét iets meer gebeuren: iedere pagina moet een adres krijgen dat een zekere eeuwigheid garandeert; dat zijn de digital object identifiers waarnaar ik hierboven verwijs.
DirkJan zegt
Handig zo’n DOI, maar primair gaat het om bronmateriaal veilig te stellen voor in een verre toekomst. Wie doet dat, wie betaalt dat en in wie heb je het meeste vertrouwen?