Door Lucas Seuren
Als een verdachte tijdens een ondervraging tegen een politieagent zegt “why don’t you just give me a lawyer, dawg” (‘waarom geef je me geen advocaat, gast’), verzoekt de verdachte dan om een advocaat? Het lijkt een simpele kwestie—wat zou de verdachte anders met die uitspraak doen?—maar daar denkt het Hooggerechtshof in de Verenigde Staten anders over. Het hof ging eerder deze week mee in de uitspraak van een lagere rechtbank dat de verdachte in kwestie, die naar de rechter was gestapt omdat hij geen advocaat kreeg en vervolgens een belastende verklaring had afgelegd, niet duidelijk om een advocaat had gevraagd. Immers, de uitspraak van de verdachte was dubbelzinnig en ambigu; hij had op allerlei andere manieren begrepen kunnen worden. Dit had tot gevolg dat de verklaring van de verdachte als bewijsmateriaal mocht dienen.
Het oordeel van de rechter ligt daarmee in het verlengde van een eerdere rechtszaak waar de verdachte zei “maybe I should talk to a laywer” (‘misschien zou ik met een advocaat moeten praten.’). Daarbij oordeelde de rechter eveneens dat de verdachte niet ondubbelzinnig om een advocaat had gevraagd, en dat zijn rechten dus niet geschonden waren.
Whimperatives
Het klinkt als een broodje-aapverhaal: hoe kan een weldenkend mens de uitspraak van de verdachte niet begrijpen als een verzoek om een advocaat? Natuurlijk, het is wat we een indirect verzoek zouden kunnen noemen; de verdachte verzoekt niet om een advocaat als zodanig, maar vraagt waarom hij geen advocaat krijgt. Maar dergelijke whimperatives, verzoeken geformuleerd als vraag, zijn een veel gebruikt type taalhandeling, en werden al in 1970 beschreven door de taalkundige Jarold Sadock. Bovendien, zoals Steven Levinson in 1983 opmerkte in zijn boek Pragmatics, is ons taalgebruik op die manier bekeken vrijwel uitsluitend indirect. Zelden maken we expliciet wat voor taalhandeling we doen; alles berust op conventies binnen sprekersculturen.
De rechter oordeelde echter dat een redelijke politieagent met het oog op de omstandigheden de uitspraak van de verdachte niet anders had moeten kunnen begrijpen dan als een verzoek om een advocaat, en dat de uitspraak van de verdachte dus open stond voor meerdere interpretaties. De vraag is nu dus wat dat betekent, een redelijke politieagent?
Coöperatief
Als we mogen uitgaan van een conversationeel competent persoon, iemand die in het dagelijks leven probleemloos een gesprek kan voeren, dan zouden we mogen verwachten dat de agent zich houdt aan het Coöperatieprincipe, het idee dat sprekers samenwerken om de doelen van de interactie te bereiken. Dit vereist een zekere mate van empathie: als hoorder moet je continu proberen je te verplaatsen in de spreker om uit te vogelen wat die persoon zou bedoelen. Als de agent zich houdt aan het Coöperatieprincipe zou een verdachte dus mogen aannemen dat de politieagent actief met hem of haar meedenkt. Een uiting die begrepen kan worden als een verzoek om een advocaat, is dus zeer waarschijnlijk een verzoek om een advocaat en moet dus ook behandeld worden als een dergelijk verzoek.
Daarnaast mogen we van een redelijk persoon verwachten dat bij ambiguïteit, hij of zij probeert die ambiguïteit te verhelpen. Onze dagelijkse interactie zit vol kleine verstoringen waar we problemen moeten oplossen. Eerder onderzoek uitgevoerd door onder andere Mark Dingemanse en Nick Enfield toonde al aan dat elke 84 seconden een gespreksdeelnemer een probleem herstelt dat zijn oorsprong vindt in wat zijn of haar gesprekspartner zegt of doet. Problemen zijn er dus te over, maar ze worden ook aangestipt en opgelost. Een redelijke gesprekspartner lanceert herstel als iets niet helemaal duidelijk is.
Antagonistisch
Uit de uitspraak van de rechters blijkt echter het tegenovergestelde. Als de politieagent de uiting van een verdachte kan begrijpen als een mogelijk verzoek om een verdachte, hoeft de agent die uiting niet te begrijpen als een verzoek, en kan de ondervraging doorgaan. Met andere woorden, de agent mag actief op zoek gaan naar alternatieve lezingen; in plaats van coöperatief mag hij of zij vijandig zijn; en herstel hoeft niet te worden ondernomen. Een redelijke politieagent is dus iets volstrekt anders dan een redelijke gesprekspartner.
Tot op zekere hoogte is dat natuurlijk terecht. De interactionele doelen van een agent en verdachte verschillen van elkaar. De verdachte wil bijvoorbeeld zijn of haar onschuld aantonen, terwijl de agent juist een bekentenis wil ontlokken, of in ieder geval een belastende verklaring. Verdachte en agent moeten elkaar dus wel tegenwerken.
Onbegrip
Maar dat geeft een agent natuurlijk niet het recht om opzettelijk een verdachte verkeerd te begrijpen. Wat de rol van een agent ook is tijdens een verhoor, een agent is in het dagelijks leven een normale burger, en is dus bekend met de handelingsnormen die bij taalgebruik horen. Anders gezegd, elke agent zal begrijpen dat de uiting van de verdachte een whimperative is, en dat het verhoor dus moet worden opgeschort totdat er een advocaat is. Zeker in de context van een ondervraging waar een verdachte recht heeft op een advocaat en er nog niet om heeft gevraagd, kan die uitspraak weinig anders betekenen.
Een redelijke agent kan en mag van een verdachte geen ondubbelzinnig, juridisch dichtgetimmerd taalgebruik verwachten, en dient dus uit te gaan van de gespreksconventies van alle dag. Maar daar denkt het Hooggerechtshof in de VS duidelijk anders over. Alles wat je zegt kan en zal inderdaad tegen je gebruikt worden.
Wouter van der Land zegt
Ons taalgebruik is misschien ‘bijna uitsluitend indirect’, maar dat geldt nu juist niet voor veel juridische situaties. Bij een huwelijksvoltrekking MOET je bijvoorbeeld ‘ja’ zeggen, ook impliceren je nette pak en je zenuwachtige handen dat antwoord al. Ik heb ooit een factuurkwestie bij de rechter moeten afhandelen en ik kreeg deels ongelijk omdat ik ‘graag betalen binnen 14 dagen’ erop had staan. Sindsdien staat er ‘betaling binnen 14 dagen’, voor de zekerheid.
Deze cautie krijgen Amerikaanse verdachten toch te horen (ik pluk ’t van internet): ‘You have the right to remain silent. Anything you say can and will be used against you in a court of law. You have the right to an attorney. If you cannot afford an attorney, one will be provided for you. Do you understand the rights I have just read to you? With these rights in mind, do you wish to speak to me?’
Wanneer ze geen bijstand krijgt nadat ze ‘Hé gast, waarom geef je mij geen advocaat’ heeft gezegd, zou de verdachte toch kunnen concluderen dat ze het iets beleefder of duidelijker moet formuleren? Ze WEET tenslotte dat ze er recht op heeft en dat ze mag zwijgen. Ook dat is coöperatie; trial en error zijn wezenlijk voor een goede omgang. De rechter zal anders hebben geoordeeld (mag ik hopen) wanneer de verdachte verschillende formuleringen had uitgeprobeerd.
Lucas Seuren zegt
Juridisch taalgebruik is nodig als de taal bedoeld is voor het juridisch domein. Daar wil ik best een keer over discussiëren voor facturen, want ik vind het een krankzinnig voorbeeld, maar bij het huwelijk word je duidelijk geïnstrueerd en waar nodig gecorrigeerd. Je wordt dus voorzien van de kennis die je nodig hebt om je taak succesvol te doen.
Maar dat is totaal anders bij een verdachte. Die wordt behandeld als volleerd jurist, terwijl hij of zij daar natuurlijk vrijwel nul kennis van heeft. Bovendien kun je dat lang oprekken. Als de verdachte zegt “I’d like an attorney”; dan kun je zeggen dat hij slechts een wens uitspreekt; “Can you provide me with an attorney”; een vraag of de politie daartoe in staat is; etc. De enige vorm waar de politie gehoor aan zou moeten geven volgens deze logica is “Give me an attorney” of “Let me talk to my/an attorney”. Toch zullen die eerste twee vormen ook prima zijn, omdat ze erg conventioneel zijn, maar daarmee zijn ze niet minder indirect. “Why don’t you” is aantoonbaar een conventionele manier waarop mensen opdrachten geven, en aangezien taal berust op conventies, dienen politie en rechter zich daarnaar te gedragen.
Net zoals je een redelijke politieagent mag verwachten, mag je ook een redelijke verdachte verwachten. De advocaat is er vervolgens om het juridisch aspect goed te doen. De staat is er om de burger te dienen, maar rechter en politie draaien hier de rollen om.
Al heb je natuurlijk gelijk dat je als verdachte gerust meerdere pogingen kunt doen; het is in dat opzicht dan ook jammer dat de rest van het transcript van de ondervraging niet beschikbaar is. Dat had hier nog wat meer licht op kunnen schijnen.
Wouter van der Land zegt
@Lucas,
Ik ben het zeker eens dat er meer rekening moet worden gehouden met de situatie van de verdachte, die mogelijk gestresst, mogelijk vermoeid en mogelijk lager geschoold is, en met de dienders die mogelijk lomp, overwerkt en bevooroordeeld zijn. Daarvoor is er ook die cautie en de meeste mensen kennen die voor een groot deel uit het hoofd dankzij film en tv.
Een goede aanvullende oplossing zou zijn wanneer de politie verplicht wordt om VOOR verhoor expliciet te vragen of een verdachte een advocaat wil inschakelen, te beantwoorden met ja of nee.
Aan de andere kant is het succes van de politie ervan afhankelijk dat bij gehoor gebruik wordt gemaakt van de stress, vermoeidheid e.d. bij verdachten. De in Nederland nu verboden ‘Zaanse verhoormethode’, een legale vorm van marteling, was niet voor niets populair.
Guusje Jol zegt
Hallo Lucas,
Ter aanvulling op je stuk… De uitspraak die je hier bespreekt, sluit aan bij een lezenswaardig artikel van Janet Ainsworth (https://law.seattleu.edu/faculty/profiles/janet-ainsworth) over de taalideologie in het Amerikaanse rechtssysteem.
Ainsworth gaat in op het recht om te zwijgen, waarvoor de verdachte ook een specifieke formulering moet gebruiken om zich effectief op zijn of haar recht te beroepen. Ze laat in haar artikel zien dat de oordelen in Amerikaanse jurisprudentie gebaseerd zijn op een taalideologie die aanneemt dat taal een transparant middel van communicatie is (en behoort te zijn).
Die ideologie zou niet zo’n probleem zijn, als juristen hun idee van transparante taal zouden beperken tot mede-juristen. Maar, zoals je terecht opmerkt: er worden eisen gesteld aan taalgebruik van een leek zonder er rekening mee te houden dat de juridische taalideologie en het jargon dat zich daaromheen heeft ontwikkeld, de uitzondering is en niet de regel.
Die eisen worden ook nog eens gesteld aan de leek (de verdachte) door de machthebbers in de verhoorsituatie (de politie), die er bovendien een belang bij hebben om de verdachte niet te begrijpen en verdachten dus hun rechten te onthouden.
En deze werkwijze wordt dus goedgekeurd door rechters die zich evenmin bewust tonen van de taalideologie van juristen, die misschien (deels) werkt binnen het juridische domein, maar meestal niet daarbuiten.
Hartelijke groet,
Guusje
Verwijzing:
Janet Ainsworth (2008) ‘You have the right to remain silent…’ but only if you ask for it just so: the role of linguistic ideology in American police interrogation law. International Journal on Speech, Language and the Law: 15(1): 1–21.
Niels zegt
Ik vraag me af of het nog een verschil maakt in welke context de verwachte de ‘vraag’ stelt. Ik bedoel, hoe serieus is het verzoek wanneer duidelijk is dat de uitdrukking als een retorische vraag begrepen kan worden, als een *antwoord* op een vraag van de verhoorder?
Niels zegt
Verwachte = verdachte
Daan van Esch zegt
Goed stuk! Op de Amerikaanse blog “Lowering the Bar” is nog wat meer juridische achtergrond te vinden: https://loweringthebar.net/2017/11/lawyer-dog.html
Het lijkt erop dat minstens één van de rechters van het hof zelfs aannam dat de verdachte een “lawyer dog” wilde…dat wil zeggen, in de post hier heb je nog een komma tussen “lawyer” en “dawg”, en hanteer je de “eye dialect”-spelling “dawg”. Het is inderdaad bijna niet voor te stellen dat de verdachte iets anders heeft gezegd dan hetgeen je zou transcriberen als “lawyer, dawg”, met “dawg” als een vocatief, maar zo is dat niet opgenomen in het officiële verslag.
Waarschijnlijk had het hof nog steeds hetzelfde geoordeeld wanneer de griffier “why don’t you give me a lawyer, dawg” had genotuleerd, maar er is natuurlijk een wereld van verschil tussen de twee verzoeken. Dat het hof nu heeft geoordeeld dat een verzoek om een “lawyer dog” geen kristalhelder verzoek om een advocaat is, lijkt erop te duiden dat de rechter die het vonnis waarnaar wordt gelinkt op “Lowering the Bar” heeft geschreven maar bar weinig kennis van informeel hedendaags Engels heeft, of die kennis in elk geval niet wilde toepassen. Er staat letterlijk in het vonnis:
“The defendant’s ambiguous and equivocal reference to a ‘lawyer dog’ did not constitute an invocation of counsel that warranted termination of the interview.”
Het lijkt bijzonder onwaarschijnlijk dat “dog/dawg” hier moet worden gelezen als een onderdeel van de naamwoordgroep.
Een kleine kanttekening: het gaat hier trouwens niet om het Amerikaanse federale Hooggerechtshof (het Supreme Court in Washington, D.C.), maar om het Louisiana Supreme Court, het hoogste gerechtshof van de staat Louisiana. Voor de verdachte maakt dat niet veel uit, want hij kan zover ik begrijp geen verder beroep aantekenen.
Henk zegt
Ik probeer de situatie te vertalen naar de eigen praktijk. Stel dat een student altijd recht heeft op een tweede correctie van een tentamen en dat die student na het inkijken van een als onvoldoende beoordeeld tentamen tegen me zou zeggen: “Hee gast, waarom laat je die toets niet door iemand anders nakijken?” Dan weet ik niet of ik dat zou opvatten alsof die student gebruik zou maken van zijn recht. Hij kan dat recht op veel manieren opeisen, formeel en informeel, maar een te sterke afwijking van de conventionele omgang tussen student en docent, maakt de uiting volgens mij dubbelzinnig. Het hier zo onpassende taalgebruik maakt het volgens mij plausibel om de uitspraak als een provocatie op te vatten, of als een uiting van frustratie, als een belediging, als een grap of een klacht.
De presentatie kan zelfs een naar de letter ondubbelzinnige instructie dubbelzinnig maken. Stel dat agent een verdachte “Blijf staan!” zou toeroepen, maar danmet een Donald Duckstemmetje, of zingend, of met een tutu over z’n uniform. Maakt dat dan de interpretatie van de uiting als opdracht niet dubbelzinnig? Of stel dat een leerling in het voortgezet onderwijs aan een leraar vraagt: “Waarde heer, mag ik wellichte even van de sanitaire voorziening hierbenevens gebruikmaken?”, is het dan wel zeker dat die leerling echt naar de wc wil of bestaat ook de mogelijkheid dat hij een woordspelletje speelt of grappig wil zijn of even pronkt met zijn kennis van net geleerde woorden?
Als de verdachte meent dat hij een ondubbelzinnig verzoek heeft gedaan, is het dan niet mogelijk dat hij daarbij de conventies heeft gebruikt van een subcultuur waarvan van een agent niet redelijkerwijs te verlangen is dat die ze herkent?