Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (148)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Vaak loop ik met een knik van moeheid in de nek
en vind den bijl moderner dan de guillotine
dat cynisch hoofd op de romantische ruïne
van lijfsverdriet – cultuurverraad in kort bestekHet meisje van mijn hart lijdt al te groot gebrek
mijn tederheid is een verholen pantomime
mijn wellust de door ’t speelmoment vereiste grime
de requisieten: herfstweide met koeiedrekStraks ben ik thuis en droom van vrouwen zonder lijf
en zonder stem vooral, in zijden crinoline
goedkoop als attribuut maar thuis in de ruïnewaar zij mij, aanzwevend, in boeiend spookbedrijf,
geboren uit een hostie bittere morphine
het heilig Sacrament der stervenden toedienen.(Anna Blaman, uit: De gedichten)
Het geheimzinnigste woord van dit gedicht is misschien wel vaak. Het wordt gevolgd door een beschrijving van een nachtmerrie. Het tweede gedeelte van het sonnet wordt, op regel 9, begint dan juist met het woord straks. Dat suggereert een soort parallel, maar creëert eigenlijk verwarring. Hoezo straks? Beschrijft dit nog hoe ik me vaak voel? Of was dat vaak iets van het verleden?
Opgeld
Dat lijkt me precies de sfeer van een droom, waarin alles door elkaar loopt. Die droom is dus ook niet alleen maar straks, hij is vaak. En de scheiding van hoofd en lichaam speelt een daarin een belangrijke rol: ik wil graag met een bijl van mijn hoofd af, en droom van vrouwen die juist geen lijf hebben, maar rondzweven in lege zijden hoepelrokken.
Dood wil ik. En liefst een beetje gewelddadig, met een bittere hostie en een bijl.
De literatuurhistoricus zou dit gedicht kunnen indelen bij het expressionisme. Het probleem met zulke termen is dat ze zo geleerd zijn en daardoor zo veilig. Ze doen je veel te gemakkelijk denken dat het gaat over gevoelens en ideeën die in Europa tot de Tweede Wereldoorlog opgeld deden. Wie dat denkt, heeft nog nooit een crisis meegemaakt, en de vreemde gedachten die je dan kunt hebben.
Woeste kreet
De biografisch geïnteresseerde zou kunnen opmerken dat zowel het meisje van mijn hart als de vrouwen zonder lijf van het vrouwelijk geslacht zijn en de crisis en depressie kunnen verbinden aan Blamans lesbische gevoelens. Wie dat denkt, kan het universele niet zien schijnen door de details.
Waar sonnetten eeuwenlang waren gebruikt om te zingen, om mooie woorden te spreken, om spitsvondigheden te uiten of ironisch te zijn, slaakte Anna Blaman een woeste kreet in veertien regels.
Jos Houtsma zegt
Moeilijk gedicht hoor! Maar beschrijft het echt een nachtmerrie? Of toch gewoon een wandeling, waarbij de ik zich, als zo vaak, ellendig voelt?
Zo Vestdijkachtig in de zinswendingen!
Ronald Stam zegt
terug van een feestje in het groen. haar liefste kon ze met haar tederheid en wellust niet bereiken. En thuis weet ze weer die lege vrouwen die haar met hun vroomheid doden?
Gert de Jager zegt
Ik denk ook niet dat dit gedicht vanaf regel 1 een nachtmerrie beschrijft. Waarom anders in regel 9 melden dat er straks gedroomd gaat worden? En dat dan thuis: daar bevindt het lyrisch subject zich nu dus blijkbaar niet. Ook de woeste kreet van het expressionisme zie ik niet zo direct. Daarvoor is het gedicht veel te logisch discursief en in volzinnen opgebouwd. De vergelijking met Vestdijk vind ik wat dat betreft niet gek.
Een zinvolle literatuurhistorische connectie lijkt me die met wat Maaike Meijer in De lust tot lezen; Nederlandse dichteressen en het literaire systeem (1988) de ‘Grote Melancholie’ van dichteressen in de jaren vijftig heeft genoemd. Het dwingende rolpatroon leidde tot ‘een sterk gevoel van onheil en depressie. Het leven wordt als doods, nutteloos en waardeloos afgeschilderd’ (297). Schokkend in dit gedicht zijn vooral de negatieve connotaties rond alles wat met lichamelijkheid te maken heeft: het lijf kent alleen maar ‘lijfsverdriet’, tederheid is niet meer dan een pantomime en die is dan ook nog verholen. Het doodsverlangen in het sextet zou moeten leiden tot een vereniging met ‘vrouwen zonder lijf en zonder stem vooral.’ Dat klinkt niet overdreven gezellig.
Gevoelens van crisis en depressie zijn universeel, maar met die vaststelling verdwijnt de specifieke, aan een historische context gebonden aard van die gevoelens bij Blaman behoorlijk uit het zicht. ‘Lesbisch zijn was bijna synoniem aan voortdurend afgewezen worden: dat is de context van Blamans lesbische gedichten’ schrijft Meijer in het hoofdstuk dat ze aan Blamans poëzie heeft gewijd (253). Meijer noemt dit gedicht niet, maar het past naadloos in het patroon dat ze beschrijft.
Marc van Oostendorp zegt
Het is natuurlijk moeilijk, zo niet onmogelijk, om het verschil te kunnen zien tussen een ‘echte’ wandeling met depressieve gevoelens of een nachtmerrie, zeker als een en ander vorm krijgt in een gedicht. Ik weet ook niet hoe je het een of het ander zou moeten bewijzen. Dat iemand zich in een droom niet thuis bevindt, lijkt mij bijvoorbeeld nu niet zo heel vreemd.
Zoiets geldt ook over de vraag of je in dit gedicht nu een algemeen gevoel van crisis of depressie moet overhouden, of dat je dit moet verbinden aan het ene biografische element dat in het geval van Blaman altijd weer naar voren wordt gebracht: dat ze op vrouwen viel. Ik zie daar niet zoveel in, maar het staat een ieder natuurlijk vrij daar anders over te denken.
Ik geloof overigens dat dit gedicht al in de jaren dertig gepubliceerd is, en niet in de jaren vijftig.
Gert de Jager zegt
“Het ene biografische element”: dat klinkt alsof het gedicht tot een genderdingetje wordt gereduceerd. Voor hetzelfde geld kun je het omdraaien: de specifieke manier waarop een lesbienne uit de jaren dertig, veertig of vijftig de wereld beleeft, wordt ondergeschikt gemaakt aan wat wij wensen te definiëren als het universele. Het ijzingwekkend particuliere wordt aan het universele ondergeschikt gemaakt en daarmee in zijn specificiteit ontkend. Alsof je na lezing van Ralph Ellisons Invisible Man opmerkt dat we allemaal wel eens het gevoel hebben dat we onzichtbaar zijn.
Terwijl het gaat om een valse tegenstelling: natuurlijk bevat dit gedicht iets universeels. Als dat niet zo was, kon je als lezer niets herkennen en geen enkele empathie opbrengen. De vraag is of je daarmee het gedicht recht doet. De historische context brengt Blaman brengt meer tot spreken dan de blik in de universele spiegel. Het verhaal van David en Jonathan wordt mooi en aangrijpend omdat het gaat om een vorm van liefde in een wereld die ons vreemd is – niet of niet alleen omdat we allemaal gevoelens van liefde kennen.