‘Laatste kwartier’: de hele (vroege) Wolkers in drie bladzijden
Door Rijk Mollevanger
Het korte verhaal “Laatste kwartier” van Jan Wolkers uit zijn bundel “Gesponnen suiker” (1963), al in 1960 gepubliceerd in de bloemlezing ”Klein Kaliber” en in het tijdschrift “Podium”, heeft maar weinig waardering gekregen van critici als Kees Fens en Hella Haasse. Ten onrechte, vind ik, en ik wil hieronder aangeven waarom. Wel is het opgenomen in de door Manuel van Loggem in 1976 samengestelde verhalenbundel “Het toekomend jaar 3000, science-fictionverhalen van literaire schrijvers” (Bruna SF 49), zij het daar met een merkwaardige drukfout: ‘Kalvinator’ i.p.v. ‘Kelvinator’ (p. 109). Is dat een al dan niet geautoriseerde variant? Lijkt mij niet, zie beneden.
Begin jaren zestig was ik op zoek naar een korte tekst van Wolkers, om die in zijn geheel te kunnen behandelen voor leerlingen vijfde klas gymnasium en HBS. Dit korte, aanvankelijk voor mij nogal raadselachtige verhaal leek de enige mogelijkheid, mits ik een sleutel zou hebben gevonden voor de interpretatie. Na wekenlang lezen en herlezen vond ik die in het begrip “cyclus”, en het daarmee samenhangende “kiem”, “ontkiemen” – op dat spoor gezet door de woorden van Wolkers: ‘rottende vrucht’, ‘pitten en zaden’, en de in het verhaal beschreven vruchtbare ‘gruweltuin’. Het door de auteur geciteerde protestantse oudejaarslied steunde mij daarbij – en ineens kreeg de eerste zin van het verhaal: ‘Heb ik het eeuwige leven?’ met zijn daarop volgende suggestie van een geschiedenis van millennia een geweldige impact. Ook de naar maanstanden verwijzende titel lichtte betekenisvol op. En toen was de associatie met de paradijstuin niet ver meer: hier las ik een gruwelijk en niet heel erg hoopvol negatief van de Hof van Eden, en van diens eerste bewoner.In de klas kon ik de leerlingen vragend helpen tot groeiend zicht op interpretatiemogelijkheden, mede doordat (in die tijd…1964!) zelfs in een niet-confessionele school de Genesis-mythe bij de meesten niet onbekend was. Steeds helderder werd, dat hier een cyclisch geschiedverhaal van menswording werd gepresenteerd: een zich herhalend evolutie-proces naar langzame humanisering vanuit een wrede, onmenselijke natuur. Allerlei details in het verhaal kregen nu – ook psychologisch – een functie. De struggle for life; de survival of the fittest; de zo vaak voorkomende primitieve, maar onderzoekende wreedheid bij kinderen (vliegen pootjes uittrekken, suggereerde een leerling als voorbeeld; een ander: kikkers van achteren opblazen met een rietje), van broedertwist (moord op Abel) tot kannibalisme, genocidale martel- en moordpartijen: het waren allemaal suggesties vanuit de klas; ‘verbrande dagbladen’: de snelle vergankelijkheid van een onachterhaalbaar nu. Een gruwelijke vruchtbaarheid van het verleden. Sadistische lustervaring – behalve wanneer een eigen, schuldig verleden zich laat horen: stop dat, snoer het de mond. De beoogde functie van ‘dat Portugees tussen de kille rotsen’ is mij later mondeling door Wolkers zelf verduidelijkt als verwijzend naar de Portugese ontdekkingsreizigers. Ook hiermee wordt dit science-fiction verhaal dus in een geschiedeniscyclus geplaatst, als ontdekkingstocht van de mensheid.
Het verhaal, de profundis beginnend en eindigend met een betekenisvolle vraag van een naamloos blijvend ik-personage, bestaat uit drie door interlinie gescheiden delen: schets van een in het verleden gewortelde uitzichtloze situatie; beweging in en ontwikkeling van die situatie; de consequentie daarvan: de nieuwe situatie waarmee het verhaal besluit. Dat derde deel beschrijft een fundamentele randsituatie, tussen verzengende hitte en leefbare koelte. “Tussen mijn benen” (! Wolkers!) de uit het verleden stammende letterstrook die wellicht toekomst zou kunnen “betekenen”: KELVINATOR. – Ja, er waren leerlingen die de daarin verborgen naam herkenden; na enig aandringen: mèt de daarin besloten connotatie van het absolute nulpunt. En dat ene (evenmin bij name genoemde) Eva – ook uit het verleden – hem heeft leren bidden, al is het zonder begrip en nog wel eens met spijt. Èn dat zij hem een zoon heeft geschonken.
Lukraak rommelt de ik-figuur met die tekens uit een vergaan verleden een “vreemd woord” tot naam voor zijn zoon: Kain. “Waarom zou het geen naam kunnen zijn?” Maar wij, lezers, kennen dat woord, weten van het Kainsteken. Wat voor een toekomst belooft dat, kòn het erger? Al belooft Genesis 4 vs 15 wel bescherming voor wie vanuit het absolute nulpunt moet starten; de kunstenaar Wolkers kent zijn Bijbel.
En weet van taal. Benut voor de titel al die bij Van Dale te vinden in meer of mindere mate op dit verhaal toepasselijke betekenismogelijkheden: 1. Laatste schijngestalte van de maancyclus; 2. Stamdeel (genealogie): kwartier: ieder der personen die iemands afstamming van vaders- of moederszijde uitmaken; 3. Wacht, dienst; 4. Gewest (hier toepasselijk als “laatst” mogelijke locatie in een onmenselijk heelal, cf.:) 5. Tijdelijke verblijfplaats (o.m. van militairen, vgl .”inkwartieren”. Zou er voor een Kain toch nog toekomst zijn?); 6. Genade, lijfsbehoud (cf. “geen kwartier geven”); hier dus ook schuilplaats, redding – cf. de betekenissen sub 4 en 5.
Moeten leven vanuit het nulpunt: een thema dat vaker voorkomt bij Wolkers, zelf aan de linkerslaap getekend met een door hem ooit als Kainsteken ervaren leverkleurige vlek. Verscheidene personages in zijn verhalen handelen in of vanuit een zwart, ongenadig koud bestaan. Zie in deze bundel: ‘Langpootmuggen’; en zelfs ‘Gevederde vrienden’; in zekere zin ook de personages in ‘Zwarte Advent’. Wel durft de met grote tederheid beschreven Lisa uit het verhaal “Kunstfruit” – onder wel heel andere condities dan die van ‘Laatste kwartier’ – haar veelbewogen leven zelfs dapper aan vanuit een nulpunt. Maar het gaat veelal toch om een benard, slechts minieme hoop suggererend perspectief op een alles overkoepelende zich repeterende uitzichtloosheid van het bestaan.
Literatuur
“Gesponnen suiker”, verhalenbundel van Jan Wolkers. – Meulenhoff editie E 25. – J.M. Meulenhoff, Amsterdam [1963]; p 83-87.
“Klein kaliber. Twintig verhalen van nu”, samengesteld door Hans van Straten. – ABC pocket 104. – N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam 1960. (Deze bloemlezing is door Kees Fens kort besproken in De Tijd-Maasbode van 18 juni 1960; het verhaal van Wolkers blijft onvermeld. )
“Podium. Tweemaandelijks literair tijdschrift” [1944-1969], januari 1960 (toen onder redactie van G. Kouwenaar, S. Polet, H. Mulisch, J. Rabie, H. Hofland en H. Lammers.)
“Het toekomend jaar 3000: science-fictionverhalen van literaire schrijvers” samengesteld door Manuel van Loggem. – Bruna Science-fiction 49. – A.W. Bruna & Zoon / Antwerpen [1976]. – ISBN 90 229 9049 4
“De koolmees en het aardmannetje: over het werk van Jan Wolkers”, Kees Fens in Merlyn 1 nr 4 (nov. 1962).
“De schrijver als maker. Verhalen van Jan Wolkers en G.K. van het Reve”, bespreking door Kees Fens in De Tijd-Maasbode 1 juni 1963. (Daar o.m. ook weinig waardering voor “Kunstfruit’’).
Hella Haasse in “Lezen achter de letters” (Amsterdam, Querido 2000). Eerder verschenen als ‘Ogen om te zien’ in “Leestekens” (E.M. Querido Uitgeverij N.V., Amsterdam 1965, pp 80vv)
“Psalmen en Gezang voor den Eeredienst” rubr. 22: Gezang 292: ‘Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen. Ach wij vinden waar wij staren niets bestendigs hier beneen. Op den weg dien wij betreden staat geen voetstap die beklijft. Al het heden wordt verleden schoon ’t ons toegerekend blijft’ (Rhijnvis Feith)
Ik kon deze tekst van Jan Wolkers eind 1964 voor het eerst behandelen in de literatuurclub van de studenten 5e en 6e klas van het kleinseminarie St. Jan van de paters msc te Driehuis-Velzen (mijn leerlingen op het Gymnasium Paulinum aldaar). In de jaren daarna tijdens de door mij gegeven reguliere lessen Nederlands aan 5e klassers van het Amersfoorts Lyceum; ik had daarvoor een blokuur (2×45 minuten) beschikbaar. Dat bleek goed te doen; ik kon werken met voor iedereen een kopie van de gehele tekst, die gelezen moest worden voor ik vragenderwijs met de behandeling begon.
Laat een reactie achter