Door Marc van Oostendorp
Weinig vormen van taalgebruik leiden zo stelselmatig de lachlust op als jargon. Wil je een bepaalde beroepsgroep eens flink bespotten, wijs er dan op dat de groep een eigen taaltje heeft – succes gegarandeerd. Haha, wat een belachelijke aanstellerij!
Dat is raar want zodra je je in een bepaald onderwerp verdiept, schieten woorden uit de omgangstaal al snel tekort. Ik weet bijvoorbeeld niets van wijn, en mijn vocabulaire in dezen beperkt zich dan ook tot ‘zoet’ en ‘zuur’, maar waarom zou ik dan mensen belachelijk gaan maken die hun ervaringen veel beter moeten beschrijven, bijvoorbeeld omdat ze veel gedetailleerdere ervaringen hebben.
En waarom zouden die mensen mij moeten uitlachen als ik over grammaticale constructies praat? Of zelfs over de precieze werking van de academische bureaucratie?
Gezellig mestvaasje
De bijdragen aan het boekje Vaktaal van Willy Martin en Marcel Thelen, voorzitter en vice-voorzitter van de terminologievereniging NL-Term maakten ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van hun vereniging. Ze vroegen daarom tientallen auteurs – van columniste Ann De Craemer tot en met wiskundige Ionica Smeets, van technologiejournalist Herbert Blankesteijn tot en met vogelaar Hans Dorrestijn om iets te schrijven over vaktaal.
Het mooist zijn dan de mensen die dat serieus nemen. De mycoloog Roosmarijn Steeman van de Commissie Nederlandse Namen van paddestoelen (CNN – eigenaardig genoeg neemt die club het belangrijkste woord uit hun naam niet mee in de afkorting) vertelt waarom Gezellige mycena niet mocht (gezellig in de betekenis ‘in groepen voorkomend’ is een germanisme) maar Gezellig mestvaasje wel (poëtisch).
Standaardiseren
Mijn favoriete bijdrage is van Ernst Hirsch Ballin, en dat niet alleen omdat hij sowieso een van mijn favoriete Nederlanders is van dit moment, maar ook omdat hij zijn laatste alinea niet heeft gereserveerd voor een spectaculaire uitsmijter, maar voor “een klein, niet erg spannend voorbeeld”, en omdat hij zinnen schrijft als:
Nog iets omineuzer is de slordigheid bij het gebruik van het woord Nederlanders.
Het is afgezien van dat verrukkelijke woord omineus die zorg om taal, om het juiste woord, die de jurist kenmerkt. Er is misschien geen ander vak waarin nauwkeurigheid, en het streven om taal te standaardiseren, zo’n belangrijke rol speelt als in het recht – zoals in het staatsrecht, waar Hirsch Ballin over schrijft.
Vakman
In het onderhavige geval betekent Nederlander ‘volgens het Statuut voor het Koninkrijk en de Rijkswet op het Nederlanderschap’ iemand die burger is van het Koninkrijk: en dat zijn niet alleen mensen uit Nederland, maar ook uit de Caraïbische eiland-landen.
Hirsch Ballins klacht dat politici soms Nederlander zeggen als ze alleen op inwoners van Nederland doelen, is aan de ene kant een beetje wereldvreemd. Hoe moet je inwoners van Nederland bijvoorbeeld anders noemen? Tegelijkertijd heeft zo’n juridische kijk op taal ook iets verfrissends – hoe fijn zou het zijn als we onze politici niet de hele tijd zouden vragen om alles zo simpel en begrijpelijk mogelijk te zeggen, maar als ze in plaats daarvan zouden streven naar het soort precisie dat eigen is aan de vakman.
Willy Martin en Marcel Thelen. Vaktaal. Van achterhand tot zwavelveel elfenbankje. Amsterdam: AUP, 2017. Bestelinformatie bij de uitgever.
In de decembermaand houdt Neerlandistiek een crowdfunding-actie. Lees je graag Neerlandistiek? Help ons om volgend jaar 14 gloednieuwe sonnetten te publiceren.
Laat een reactie achter