De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (47)
Door Marc van Oostendorp
In Brieven uit Genua bericht Ilja Leonard Pfeijffer hoe hij in zijn jeugd een eigen land bedacht, Mocanië, met een eigen taal, het Mocaans. En hoe land en taal natuurlijk een eigen heldendicht nodig hadden:
Ik ontwierp een stichische, heterogene, zesvoetige versvorm van een trochee, een dactylus en een trochee met een vaste cesuur op dat punt, waarna dezelfde cadens wordt herhaald. Alsof je twee keer achter elkaar mijn volledige naam zou uitspreken. Maar daar had het niets mee te maken.
Hij geeft later ook voorbeelden van die versvorm, het begin van het epos Mö’cä’nïks His’tö’rï’ä van de nationale dichter Murnon:
Rë’löt, mï’se-gë, rë’löt nag iow ef’nï kle frë’hö.
Gë ä’frë’hö frï hy’rerr, frï’os, sä’ktoth frï lor’käg.
Gë ä’frë’hö frï ga’rerr, iow-hyr, kœr’nœ’se sä’tëm.
In zijn latere werk, zo heb ik in deze reeks al een aantal keer laten zien, is Pfeijffer ook begonnen zelf gedichten te schrijven die stichisch en zesvoetig zijn.Stichisch betekent dat de versregel de grootste onderscheiden eenheid is: er zijn geen strofen of iets dergelijks. Men zou eventueel kunnen zeggen dat de gedichten niet helemaal stichisch zijn, omdat ze rijmen en de regels dus paren vormen. Zesvoetig zijn ze in ieder geval wel: de alexandrijnen van het toneelwerk en de Idyllen hebben zes jamben.
Lengte van lettergrepen
Maar heterogeen zijn Pfeijffers eigen verzen niet: in al zijn vormvaste gedichten heeft ieder regel een bepaald aantal voeten en zijn die voeten allemaal hetzelfde. Voor zover ik heb kunnen nagaan zijn er geen regels in het werk te vinden met bijvoorbeeld het ritme Ilja Leonard Pfeijffer, Ilja Leonard Pfeijffer, de Mocaanse vorm, of een andere mengeling van voeten.
Sowieso zijn dat soort gedichten zo schaars in de moderne Europese talen dat ik zou zeggen dat ze kennelijk niet goed in die talen passen. Het is, vooral in de achttiende en de negentiende eeuw wel geprobeerd, om de Griekse en Romeinse lyrische dichters te vertalen in de ingewikkelde regelvormen die deze hanteerden. Maar aangeslagen is het nooit. Zelfs Paul Claes, de strengste aller Nederlandse geleerde vertalers, veranderde van alles aan het metrum toen hij een paar jaar geleden Horatius vertaalde.
Ik denk dat dit is omdat de moderne talen allemaal met klemtoon werken, en niet met de lengte van lettergrepen, zoals de klassieke talen (en vooral het Grieks) wel deden. Ik heb dat indertijd in mijn bespreking van het werk van Claes uitgelegd. Toen ik het een keer aan Pfeijffer vroeg (die ergens in Brieven in Genua beweert dat hij ooit nog eens een boek over de Nederlandse metriek wil schrijven).
Raadsel
Maar dan nu! Wat zegt ons dat over het Mocaans? Neem de allereerste regel van het epos:
Rë’löt, mï’se-gë, rë’löt nag iow ef’nï kle frë’hö
Hier worden de gesloten lettergrepen löt (twee keer) en iow geacht op een zwakke metrische positie te staan. Kennelijk kan dat. Het is niet helemaal duidelijk wat de trema’s betekenen, behalve dat Pfeijffer ergens zegt dat een r met een trema lang is. Als dat zo is, dan zijn misschien de klinkers met een trema ook lang. Maar dan staan er zelfs lange klinkers in zwakke posities: löt, gë, löt, nï, hö.
Kortom, het Mocaans lijkt in dit opzicht zeker niet op het Grieks of zelfs het Latijn. Het is veel waarschijnlijker dat het een klemtoontaal is. Maar dan is het bestaan van heterogene vormen in deze talen dus een wetenschappelijk raadsel.
Op 17 januari verschijnt Marc van Oostendorps boek ‘Waar wordt geschreeuwd is taal vacant. Over de taal van Ilja Leonard Pfeijffer‘. Je kunt het alvast bestellen!
Laat een reactie achter