Help mee met het in kaart brengen van de keuze tussen liggen en staan.
Door Heleen de Vries
Anderstaligen verbazen zich vaak over het Nederlandse gebruik van de werkwoorden ‘liggen’, ‘staan’ en ‘zitten’ voor levenloze dingen. Zo zit een boek in je tas, ligt het op tafel, maar staat het op de boekenplank. In veel andere talen worden deze werkwoorden alleen voor mensen gebruikt en combineren voorwerpen met het werkwoord zijn, Dus in het Engels kan Trump wel op een stoel zitten, maar een boek kan daar niet in je tas zitten: die is erin. Die verplichte keuze tussen liggen, zitten en staan is voor tweedetaalverwervers lastig. Moet je nu zeggen het boek op tafel staat,ligt of zit, en waarom?Het is voorstelbaar dat dit niet alleen voor volwassenen, maar ook voor kinderen ingewikkeld kan zijn. Ik wil daarom graag onderzoeken hoe kinderen de keuze tussen de werkwoorden precies leren. Om dat te doen, moet ik echter eerst de variatie bij volwassenen beter begrijpen. Daaraan kunt u een bijdrage leveren door één van de onderstaande testjes in te vullen. Het invullen duurt maximaal 10 minuten, en het zou mij al erg op weg helpen! De eerste versie vult u in als u op een even dag van de maand geboren bent, de tweede als u geboren bent op een oneven dag.
Klik hier voor versie 1 (even geboortedag)
Klik hier voor versie 2 (oneven geboortedag)
In een volgend stuk zal ik over de uitkomsten van dit onderzoek berichten en ze koppelen aan voorspellingen uit de literatuur.
Laat een reactie achter