Door Marc van Oostendorp
Het fijne van internet is dat je er niet alleen kunt kijken naar plaatjes van jonge kittens, maar ook naar schema’s met klanken. Zoals dit, dat tot mijn onuitsprekelijke geluk zomaar ineens langs kwam op het internet:
Het is volgens mij een redelijk betrouwbaar plaatje, in de zin dat het gebaseerd is op een zorgvuldig samengestelde database <deze> waarin mensen voor een groot aantal talen hebben opgetekend welke klanken er precies in gebruikt worden, en dat de kaart lijkt te zijn samengesteld door een serieuze onderzoeker. (En waarom zou iemand hier niet serieus over zijn?)
De meest voorkomende klanken, de klanken die in bijna alle onderzochte talen voorkomen, zijn dus de klinkers i en a en de medeklinkers m en k. Als we de lat iets lager leggen (klanken die in meer dan 80% van de talen voorkomen), komen daar de medeklinkers n, p, j en w en en de klinker u (oe) nog bij.
Hoe serieus dit allemaal ook is gedaan, je moet hierbij toch nog voorzichtig zijn. Het is bijvoorbeeld enigszins verbazingwekkend dat de k hoog scoort en de t veel lager. Die twee klanken liggen dicht bij elkaar: de ene maak je door de voorkant van je tong tegen je verhemelte te leggen en daarmee de luchtstroom korte af te sluiten, de andere door datzelfde te doen met de achterkant van je tong. Dat is maar een paar millimeter verschil – een hoorbaar verschil voor minstens 70% van de wereldbevolking, maar toch een klein verschil.
Explosie
Het verschil is in ieder geval zo klein dat sommige talen het niet maken. Het Hawaiiaans is een voorbeeld van zo´n taal. Daar is een klank die soms als een t wordt uitgesproken en soms als een k (en soms als iets ertussen in), maar in de database wordt dan maar een symbool opgenomen, en dat is een beetje afhankelijk van een vrij willekeurige keuze die degene die het onderzoek heeft gedaan toevallig neemt. Nu is het Hawaiiaans nog een vrij precies onderzochte en gedocumenteerde taal, zodat we weten hoe het zit, maar dat geldt niet per se voor andere talen.
Het lijkt dus beter om te zeggen dat de basisverzameling van medeklinkers uit een taal bestaat uit een medeklinker die je maakt met je lippen (m) en een die je maakt met je tong (t-k). Bij die tongmedeklinker sluit je je mond even af, laat je de lucht de holte binnenstromen zodat er enige druk ontstaat en laat je dan los. De korte explosie die dan ontstaat is de klank van de t of k. Bij de m maak je de afsluiting met je mond, maar doe je bovendien nog iets anders. Je laat je stembanden trillen en bovendien laat je de lucht door je neus naar buiten gaan. Er ontstaat dus geen explosie; de m heet een neusklank.
Demiurg
Dat het op die manier verdeeld is, is ook te begrijpen. Er bestaat ook een neusklankversie van de k: de ng (en van de t: de n). Het is fijn als de twee medeklinkers op zoveel mogelijk manieren van elkaar verschillen. Er bestaat ook een neus- en stembandloze verzie van de m: de p. Maar je stembanden laten trillen en de lucht door je neus laten stromen is mechanisch net wat gemakkelijker als je je lippen sluit dan wanneer je de afsluiting met je tong maakt. Dus is het verstandig om als je twee medeklinkers hebt, precies de m en de t-k te kiezen.
Maar wie was er dan zo verstandig? Er is waarschijnlijk geen ontwerper geweest, geen demiurg die alle talen heeft gemaakt. Er zijn alleen de vele generaties van sprekers geweest, die steeds op gevoel hebben gekozen voor klanken die voldoende onderscheiden zijn en niet te ingewikkeld om te maken.
Klankkast
Bij de klinkers zie je dat ook. De i en de a liggen zo ver uit elkaar als klinkers maar kunnen liggen: bij de i is je mond een dun spleetje en staat ook nog de voorkant van je tong omhoog, zodat het geluid uit een kleine holte komt, bij de a staat hij juist wijd open. De klankklast van de mond heeft dus een totaal andere vorm, en dat veroorzaakt een totaal ander geluid. Bij andere klinkers staat de mond altijd iets minder open dan bij de a en net iets dichter dan bij de ie. Er is nog één andere dimensie voor klinkers: je lippen kun je ook nog ronden. De meest extreme vorm daarvan geeft de oe-klank.
Een slimme marsman die nog nooit een mens gezien heeft, maar wel deze klanken, kan dus het een en ander afleiden over het menselijk lichaam van bovenstaande tabel. Als hij tenminste Twitter leest.
Maggy R zegt
Naar mijn bescheiden mening generaliseert u te veel. U beschrijft waarschijnlijk correct hoe de gemiddelde Nederlander de k, m, n, p etc. vormt. Maar wie is gemiddeld? De wijze waarop de Hagenees de Haagse huig-g maakt is nauw verwant aan hoe de West – Fries de g tot k klank maakt, maar is niet te vergelijken met de Maastreechter zachte g. Een geschoolde zangstem zal weer een heel andere techniek gebruiken om deze klank tot achter in de zaal te krijgen. Klanken wereldwijd vergelijken terwijl het binnen ons taalgebied al zo lastig is, leidt tot nog meer generalisatie.
Marc van Oostendorp zegt
De beschrijvingen die hier worden gegeven zijn zo algemeen dat ze niet ’te generaliserend’ zijn. Ze beschrijven wat het betekent om een k, p, m, n te zijn. De Limburgse en de Haagse g hebben bijvoorbeeld ook allebei iets gemeen: een vernauwing die gemaakt wordt met de achterkant van de tong, waardoor turbulentie ontstaat. Het verschil zit in de precieze plaats in de mond waar die afsluiting wordt gemaakt. Wat u hier de ‘West-Friese’ g noemt is iets anders (en zou ik ook niet hetzelfde beschrijven). De enige overeenkomsten zijn daar de etymologie en de spelling.
Maggy R zegt
Een Haagse g heb ik van huis uit meegekregen en kan elke Hagenees uitspreken terwijl hij/zij de tong uitsteekt. Martin Rueb heeft dit mijns inziens volstrekt correct de Haagse Huig genoemd.
Als ik tracht Limburgs te imiteren (eerder vergelijkbaar met Frater Venantius dan een echte Limburger, maar Allaaf), lukt het me beslist niet om een zachte g achterin de mond te vormen. Mijn tong krult aan de zijkanten op en de klank vormt zich voorin de mond.
In Rueb’s versie van fonetisch Haags wordt een g klank nooit als k geschreven, hoewel die daar bij een welgemeend scheldende Hagenees soms verdacht veel op lijkt. Als je in Rueb’s fonetische notatie g’s als k zou schrijven, zou het voor rasechte Hagenezen al onleesbaar worden.
Ook een West-Fries herkent zich er niet in als zijn g als k geschreven wordt, hoewel die door veel toehoorders wel zo verstaan wordt.
Wat etymologie en spelling daarmee van doen hebben, lijkt mij off topic, we hebben het hier over klanken, fonetiek en fonologie. Er zijn vast typisch Haagse, West-Friese en Limburgse woorden te vinden waarin we de vormen van deze klanken prima met elkaar zouden kunnen gaan vergelijken.
Marcel Plaatsman zegt
Het is zo bezien des te curieuzer dat het Nederlands van /p/ en /t/ wél een stemhebbende variant heeft, van de /k/ niet (tenminste, niet als foneem). Dat zou toch zo logisch zijn. De nasale varianten bestaan wel allemaal (/m/, /n/, /ng/), al is ook bij dat groepje /ng/ wel beperkt in de gebruiksmogelijkheden.
Dat van de basisklinkers /a/, /i/ en /u/ de /u/ duidelijk minder vaak voorkomt is ook wel opmerkelijk. Het Oudgrieks is een bekend voorbeeld van zo’n u-loze taal (al nam ou uiteindelijk die rol op zich), maar het lijkt verder toch best uitzonderlijk.
Tegelijk zou zoiets wel voorstelbaar zijn voor het oudere Hollands. Van de Hollandse dialecten is bekend dat de klinker die nu /u/ is (geschreven “oe”, bv. in “zoeken”), nog heel lang, tot in de 17e eeuw en in allerlei dialecten tot later, als “oo” is uitgesproken.
Die dialecten zouden dan dus ook /u/-loos kunnen zijn geweest, als tenminste niet op andere plaatsen een, nu verdwenen, /u/ geklonken heeft (wat ik vermoed, maar daar kom ik nog wel ‘ns op terug in ’n ander medium dan ’n blogpostreactie).
Marc van Oostendorp zegt
Typologisch en aerodynamisch is het eerste niet zo curieus. Als er een stemhebbende medeklinker ontbreekt, is het meestal een [g], zoals in het Nederlands. Als er een stemloze ontbreekt is het meestal een [p], zoals in het Arabisch. Het heeft te te maken met het feit dat het betrekkelijk lastig is om stembanden te laten trillen als er zo’n kleine holte is tussen stembanden en afsluiting als bij velairen. Het is juist heel gemakkelijk (misschien wel gemakkelijker dan dat niet doen) bij labialen. Ik vermoed dat dit laatste de reden is waarom de [p] niet ook in de topcategorie zit; er zijn wat talen met alleen een [b].
Ik neem aan at in talen zonder [u] die klinker vaak naar voren heeft bewogen. Veel moderne Britse dialecten zeggen ook [jy] voor ‘you’.
Marcel Plaatsman zegt
Ja, zo valt het wel te verklaren, uit het spraakgemak. Tegelijk ontbreekt die stemhebbende k (dus /g/) in het Nederlands nou juist omdat die een /χ/ geworden is (dus onze g), wat een minder universele klank is, getuige de afbeelding. Het Tsjechisch, dat samen met ’n aantal andere Slavische talen ook /g/-loos is geworden, heeft er een /h/ van gemaakt (maar het heeft daarna /g/ weer ontleend en gebruikt die medeklinker nu weer veel in allerlei leenwoorden, meer dan het Nederlands). Die klank /h/ is ook weer minder courant dan de /g/. Dat lijkt toch in tegenspraak met de verklaring van spreekgemak, de taalgebruikers maken het zich eigenlijk juist moeilijker. Als allofoon komt /g/ ook gewoon voor (het welbekende za-k-doek).
Het Hollands heeft inderdaad een eerdere /u:/ (Germaans *û) tot /y:/ gemaakt, zoals ook andere Nederlandse dialecten dat deden. Maar in de zuidelijke dialecten lijkt die verschuiving samen te vallen met een ontwikkeling van /o:/ naar /u:/ (Germaans *ô > “oe”, dus “ropen” > “roepen”), een ketenverschuiving. Die lijkt in het Hollands aanvankelijk uit te zijn gebleven, waardoor je een zeldzaam systeem zonder /u/ kreeg, met “rope(n)” dus (een systeem dat uiteindelijk, als was taalverandering rechtvaardig, niet kon blijven bestaan en nu verdwenen is).
Nou zou het zo kunnen zijn dat Germaans *u in open lettergreep, dat elders zowel /ø:/ als /o:/ opleverde, in (delen van) Holland nog lang /u/ of /u:/ gebleven is. Daarvoor pleiten Wieringse vormen als “woene” (wonen, elders “weune”) en een Tessels relictwoord als “boeskip” (boodschap). Het systeem had in die visie dus wel gewoon /u/, maar op een andere plek dan in de verwante dialecten. Die /u/ hield op zijn beurt de te verwachten verschuiving van de *ô tegen.
Maar als gezegd werk ik dat laatste graag nog ‘ns in detail uit. 🙂
Marcel Plaatsman zegt
De /g/ in de online tekstverwerker is een andere dan die uiteindelijk hier verschijnt, waardoor er van het toch al verbasterde IPA nu niks meer klopt. Ach ja.
Anton zegt
imho
1. het zijn fonetische gegevens, geen fonologische
2. diftongen ontbreken helaas
3. het Pad der Vokalen is wel leuk om hierbij te betrekken
4. wordt Kortlandts theorie bevestigd over mogelijke PIE consonanten +geglottaliseerd in plaats van +stemhebbend ?
5. foneemstruktuur, dissimilatie, assimilatie. ‘makkelijkere uitspraak’ graag in meer context
Marc van Oostendorp zegt
1. De gegevens zijn eerder fonologisch dan fonetisch. De onderliggende databases zijn verzamelingen van klinker- en medeklinkersystemen die gebaseerd zijn op grammatica’s e.d., waarin veldwerkers verslag uitbrengen van hun bevindingen. Het probleem is dan eerder dat die onderzoekers niet allemaal dezelfde methodologie hebben gehanteerd: als [t] en [k] allofonen zijn, is er geen garantie dat alle onderzoekers op /t/of /k/ als foneem uitkomen. Hier geldt echter hopelijk de wet van de grote getallen.
5. U zou kunnen overwegen om de bronnen te raadplegen. IK geef een link naar de vindplaats van het plaatje, daar vindt u informatie over de databases, en daar weer over de achtergrond.