Door Leonie Cornips
Onder de ‘beste-wensen’-boodschappen kreeg ik ook de nieuwjaarsfolder Tal van Talen. In en Om het Nederlands van de Taalunie onder ogen. De folder visualiseert en verwoordt de boodschap van de Taalunie anno 2018: Nederland en België is rijk aan variatie en meertaligheid. De strip op de voorkant van de folder bevat noodgedwongen een dosis versimpeling in de poging om de complexiteiten van taalvariatie en meertaligheid als een soort netwerk van knooppunten in kaart te brengen. Meer precies beeldt de strip uit dat talen aan plekken en zelfs heel expliciet aan gebouwen in Nederland en België verankerd zijn.
Nederlands, Duits, Engels en Frans vormen een talig knooppunt binnen de schoolmuren; Nederlands, Arabisch, Turks, Hebreeuws en Tamazight (plus een hokje met daarop ‘andere talen’) in moskee- en kerkgebouwen; streektalen vormen een talig knooppunt binnen een veestal met koeien ervoor; Engels, Fries en Nederlands verkeren in een monumentaal schoolpand; Fryslân is ‘het land van taal’ en ‘meng-variëteiten’ (?) verkeren in wolkenkrabbers. In het knooppunt sociale media is Tamazight, Nederlands, Russisch, Italiaans en Turks geplaatst; op een cv mag Nederlands, Frans, Duits en Hindi; in de bouw en in het modevak is Nederlands toereikend.
Nu kan een bijbehorende tekst de stereotypen in de strip – taal als een statisch verschijnsel verankerd aan plekken/gebouwen – zo loszingen dat hij de noodzakelijke verwondering bij de lezer oproept. Deze verwondering biedt dan ruimte om de visie van de Taalunie over taalvariatie en meertaligheid anno 2018 uit te dragen en welk beleid zij gaat inzetten. Maar de kabbelende tekst vermijdt hete hangijzers voor dat beleid. Zo’n heet hangijzer is of het Nederlands in Nederland en Vlaanderen wel bij uitstek de voertaal is in sociaal verkeer zoals de folder suggereert. Ik zou de schrijver graag willen uitnodigen in mijn huizenblok waar Tamazight de dagelijkse voertaal is, de Oude Hoogstraat in Amsterdam waar Engels de voertaal in de horeca is en in Geulle waar het Limburgs de voertaal is. Is het Tamazight dan nog wel een vreemde taal?
Nog een heet hangijzer: de folder informeert uitvoerig in welke landen het Nederlands over de wereld voorkomt, waar het wel of geen erkenning heeft, en hoe belangrijk zo’n erkenning is voor de sprekers ervan. Welnu, dit Nederlands elders divergeert in taalkundig opzicht aanzienlijk, maar wat onduidelijk blijft, is hoe de Taalunie de spanning tussen het label Nederlands en de aanzienlijke taalkundige verschillen ziet. Want het zijn juist die ongedefinieerde ‘varianten’ waar de Taalunie het moeilijk mee heeft. Hoewel de folder met graagte informeert over de erkenning van het Nederlands elders, kan het niet uit de pen krijgen dat de Nederlandse overheid eind jaren negentig het Fries, het Nedersaksisch en het Limburgs als streektalen onder het Europees Handvest voor Regionale Talen en Minderheidstalen erkend heeft. Deze politieke erkenning betekent dat de Taalunie het Limburgs in Nederland niet als quasi-Nederlands mag wegcijferen; in België mag dat echter wel, omdat België dit handvest nooit heeft willen ratificeren. In Nederland zijn sprekers van Limburgs niet alleen in hun eigen taalbeleving, maar ook wettelijk meertalig; in België ligt dat minder duidelijk: wettelijk gezien is hun Limburgs gewoonweg (afwijkend) Nederlands. Dat is voor een bi-nationale instantie als de Taalunie lastig maar de werkelijkheid is nu eenmaal niet anders. In zijn poging om verhullend met die problematiek om te gaan, is de folder krampachtig en inaccuraat. Het Brabants wordt een streektaal genoemd, Fries als taal lijkt los te staan van erkenning onder datzelfde Europese Handvest en het Limburgs krijgt hoogstens de status van dialect mee.
Anderzijds suggereert de folder dat stileringen in het Nederlands zoals omgangstaal, straattaal en etnolecten aparte talen zijn, want anders dan de streektaal-koeienstal krijgen zij ieder een knooppunt in de strip.
De internationale sociolinguïstiek beziet taal al lang niet meer als een bezit van een land of van een plek of van een groep sprekers maar als een praktijk, een activiteit tussen taalgebruikers waarin dingen gebeuren zoals taalkeuze, code-mixen, luistertalen, het gebruik van een lingua franca, de taal van de ander of wat dan ook om een bepaald iets te bereiken en/of om sociale betekenis aan de wereld om ons heen te geven zoals vriendschap, autoriteit, legitimiteit, authenticiteit, herkomst, familie, erbij horen, gender, leeftijd, intimiteit, sociale klasse, ontwikkeling kennis. Bij deze analyse hoort het inzicht dat ‘taal’ gekoppeld aan nationale, provinciale of gemeentelijke administratieve grenzen een politiek construct is en dat taal daarnaast ook een taalkundig, cognitief, sociaal en cultureel construct is. In die visie zou het geen enkele verwondering wekken om Tamazight in een veestal te horen en een streektaal in een wolkenkrabber. Het afbakenen van taalvariatie en van meertaligheid is afhankelijk van de actoren en de context en het doel waarbinnen dit gebeurt en de identificaties die sprekers beogen. De gelegenheid om de relaties van de Taalunie te informeren over deze gangbare inzichten in taalvariatie en meertaligheid is hier jammer genoeg niet benut.
Laura Jacobs zegt
Dit is een nogal warrig stuk. Wat wil de auteur nu eigenlijk beweren? Uit erkenning volgens het Europees Handvest volgt natuurlijk helemaal niet dat Limburgers nu ‘wettelijk’ tweetalig zijn. Er staat niets in de wet over dit onderwerp, het Handvest heeft zelf niet de kracht van wet, en bovendien wordt zelfs in het Handvest helemaal niet over tweetaligheid gesproken. Nog even los van het feit dat het Handvest niet aanwijst wie er Limburgstalig zijn en al helemaal niet of die mensen ook tweetalig zijn. Dat lijkt me door de auteur allemaal zelf verzonnen. Mij lijkt de tekst van de Taalunie-folder dan ook volkomen in orde.
Nog verwarrender wordt het als de auteur het vreemde legalistische standpunt gebaseerd op een fantasie-interpretatie van de juridische situatie wil combineren met inzichten uit de ‘internationale sociolinguïstiek’ (toe maar). Als ik de passage over die inzichten goed begrijp, zouden ze juist moeten leiden tot verzet tegen het Europees Handvest en alle pogingen om een en ander wettelijk af te dwingen. Men kan zich niet tegelijkertijd beroepen op een soort ongrijpbaarheid die kennelijk in de ‘internationale sociolinguïstiek’ opgeld doet én vaste juridische kaders wensen.
leonie cornips zegt
Beste Laura, dank voor je reactie. De problematiek is inderdaad ingewikkeld, wellicht te ingewikkeld om in een aantal woorden uit de doeken te doen. Ik reageer op je vraag over de tweetaligheid van de Nederlandse Limburgers en ik kopieer het volgende uit de tekst van het charter van het Europees Handvest. Dit Handvest gebruikt (zie beneden) onder a) i) de term ‘regionale of minderheidstaal’, dat is naderhand vervangen door de term streektaal en weer later door regionale taal. De laatste term is formeel gezien het beste en had ik ook beter in mijn column kunnne gebruiken. Onder ii) staat dat die erkende regionale taal ‘different is from the official languages of that State’. De Nederlandse overheid heeft dit Charter erkend en heeft dus erkend dat het Limburgs, Fries en Nedersaksisch verschillend zijn van het Nederlands en dat zij geen dialect van het Nederlands betreffen. Dat betekent tweetaligheid, want noch Nederlands, noch dialect van het Nederlands. De introductie van het Charter (zie nog meer naar onder) refereert aan ‘languages’, meervoud van taal.
Verzet tegen het handvest als taalkundige/sociolinguist is heel goed mogelijk als niet mogelijk. De passage die je aanhaalt, wijst erop dat ’taal’ ambigue is en dat de context mede bepaalt vanuit welk perspectief je ’taal’ wil analyseren. Is een taalkundige tegen de visie van ’taal’ als politiek construct dan kan hij/zij zeker tegen het Handvest in verzet komen, maar dat geldt dan natuurlijk ook voor nationale talen zoals het Frans dat in de Franse grondwet verankerd is en voor het Nederlands dat in Belgische Grondwet verankerd is. Ook in die landen is de link tussen Grondwet – wettelijke bepalingen en nationale taal – te vinden net zoals in het Europees Handvest voor de regionale en minderheidstalen. Dus die consequentie is er dan ook: ook nationale talen worden -in je woorden – wettelijk afgedwongen. Iedere afbakening van een taal als Nederlands, Frans of Nedersaksisch is in zekere mate arbitrair en historisch bepaald, vandaar dat ik het woord ‘construct’ gebruik.
For the purposes of this Charter:
a) the term “regional or minority languages” means languages that are
i) traditionally used within a given territory of a State by nationals of that State who form a group numerically smaller than the rest of the State’s population, and
ii) different from the official language(s) of that State;
it does not include either dialects of the official language(s) of the State or the languages of migrants;
b) “territory in which the regional or minority language is used” means the geographical area in which the said language is the mode of expression of a number of people justifying the adoption of the various protective and promotional measures provided for in this Charter;
c) “non-territorial languages” means languages used by nationals of the State which differ from the language or languages used by the rest of the State’s population but which, although traditionally used within the territory of the State, cannot be identified with a particular area thereof.
In de inleiding van het Charter staat dat het gebruik van een regionale taal of minderheidstaal een onvervreemdbaar recht van de spreker is:
“Considering that the protection of the historical regional or minority languages of Europe, some of which are in danger of eventual extinction, contributes to the maintenance and development of Europe’s cultural wealth and traditions;
Considering that the right to use a regional or minority language in private and public life is an inalienable right conforming to the principles embodied in the United Nations International Covenant on Civil and Political Rights, and according to the spirit of the Council of Europe Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms;”
Laura Jacobs zegt
Nee, uit de ondertekening van het handvest volgt niets over tweetaligheid.
Strikt genomen heeft de Nederlandse overheid erkend dat het Limburgs een taal is (dat heeft daarmee nog geen wettelijke status, dat is heel iets anders). Daarmee is niets gezegd over wie de sprekers van die taal zouden zijn. Ook bijvoorbeeld niet dat die sprekers ook Nederlands spreken (en dus tweetalig zouden zijn). Misschien wordt het echte ware Limburgs wel alleen door eentaligen gesproken.
Dat Handvest gaat niet over sprekers, maar over talen. De overheid verplicht zich (in ieder geval onder deel III) om het een en ander te doen voor die talen, zoals zorg dragen voor onderwijs. Het zegt niets over sprekers, dus ook niet hoeveel talen zij zouden spreken.
Bovendien: met die erkenning zijn het Limburgs e.d. nog geen officiële talen. Dus de Taalunie kan zeggen: wij bedoelen met ’taal’ wat volgens het Handvest een ‘officiële taal’ is en met ‘dialect’ wat volgens het Handvest een ‘regionale taal’ is. Zulke ‘vertaalslagen’ van terminologie tussen internationale verdragen onderling en zulke verdragen met nationale wetten komen heel veel voor: anders zou bij ieder verdrag alle andere verdragen en wetten moeten worden aangepast. Het lijkt me dus een gevecht tegen windmolens.
Jos Van Hecke zegt
Beweren dat dit Europees Handvest over (regionale) ’talen’ gaat maar niet over de sprekers ervan (in een bepaald geografisch gebied), is zoveel als beweren dat dit Handvest over ‘niets’ gaat. Dergelijke beweringen zijn dan geen windmolens, geen luchtkastelen, zelfs geen lucht maar gewoon ‘niets’.
Uiteraard gaat dit handvest niet over welke en hoeveel andere (wel dan niet officiële) talen de sprekers van een (erkende) regionale taal kennen of spreken maar alvast één ding is in dit handvest zonneklaar en staat buiten elke kijf: de door de lidstaat aangegeven en in een bepaalde (geografisch omschreven) deelgemeenschap levende en dus gesproken regionale taal moet – om aan de erkenningsvoorwaarden te voldoen – ‘verschillen’ van de officiële taal of talen die door en in de betrokken lidstaat wettelijk (en uiteraard altijd wettelijk) is/zijn erkend met uitsluiting van elke dialectische spreekvariant van de officiële taal of van één van de officiële talen. Ik neem aan en ik moet aannemen dat de Nederlandse overheid – op het ogenblik dat ze welgeteld 3 (en ook niet méér) regionale talen onder de bepalingen van dit Handvest liet ressorteren – wist waarover het ging en dat ze wel degelijk het fundamenteel onderscheid kon maken tussen de officiële taal (het Nederlands) en haar dialectische spreekvarianten enerzijds en de (3) regionale talen anderzijds.
De Vlaams-Nederlandse annex Surinaamse ‘Nederlandse Taalunie’ kan en mag veel zeggen en bedoelen maar ze is niet bevoegd om de
basisterminologie, de strekking, de inhoud en de doelstellingen van dit Europees handvest willekeurig te interpreteren, laat staan te herinterpreteren of bewust te verdraaien zoals het haar best uitkome (bv. door van een ‘regionale taal’ zoals bedoeld in het Handvest zomaar met één handomdraai een ‘dialect’ van de officiële taal te maken).
De ‘Nederlandse Taalunie’ dient zich -overeenkomstig het Taalunieverdrag – primair te ontfermen over het welzijn, het heil en de toekomst van het (standaard) Nederlands, de officiële taal van het Koninkrijk der Nederlanden, van Vlaanderen en van Suriname, niet van de drie regionale talen die uitsluitend door de Nederlandse Staat zijn erkend en waarvoor ook alleen hij bevoegd is. De ‘Nederlandse Taalunie’ is er – strikt gezien – ook niet om zich over ‘meertaligheid’ uit te spreken of te bekommeren, behoudens indien effectief zou blijken dat ‘meertaligheid’ tevens leidt tot een in alle opzichten sterkere positie van het Nederlands wat mij op dit ogenblik niet zo evident en zeker lijkt te zijn als het door sommigen (ook van de ‘Nederlandse Taalunie’) wordt voorgesteld. .
Laura Jacobs zegt
Het Handvest is opzettelijk nogal vaag. De bedoeling was ieder land de kans te geven een en ander zelf in te vullen. Zwitserland heeft het Retoromaans erkend. Dat was volgens de Zwitserse wet al een officiële taal van Zwitserland (een van de vier) en dat is zo gebleven. Iedereen wist dat en toch heeft niemand daar ooit een probleem van gemaakt, laat staan dat er iemand nu zou beweren dat door dat Handvest ineens de Zwitserse wet ongeldig is.
Uw redenering gaat dus niet op. Je kunt je enorm gaan vastklampen aan je eigen interpretatie van iedere letter in het Handvest, maar daarmee kom je er niet: zo werkt de Raad voor Europa nu eenmaal niet, en het zou ook onwerkbaar zijn. Dat de overheid een ‘regionale taal’ (of eigenlijk ‘regional language’) niet dialect of streektaal zou mogen noemen, is simpelweg niet waar. En nogmaals: het Handvest geeft rechten aan talen en zegt daarmee niets over de sprekers. Ook dat wordt aan de landen zelf overgelaten.
Jos Van Hecke zegt
Als ik de tekst van de grondbeginselen vervat in art.1 van het ‘Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden lees zoals hij er staat dan is het handvest enkel van toepassing op ’talen’ (in het handvest niet nader gedefinieerd begrip) die door een voldoend aantal (in het handvest niet nader bepaald) mensen als minderheidsgroep binnen een welbepaald geografisch gebied van een lidstaat als uitdrukkingswijze worden gebruikt en die ‘verschillen’ (in het handvest niet nader gedefinieerd begrip) van de officiële taal of talen, met expliciete uitsluiting van ‘dialecten ‘(in het handvest niet nader gedefinieerd begrip) van de officiële taal of talen en van talen van migranten in de betrokken lidstaat.
Als de Nederlandse Staat dit handvest (mede) met betrekking tot het Limburgs heeft bekrachtigd (en de inhoud van de bekrachtiging intussen niet heeft gewijzigd of opgezegd), dan heeft hij hiermee inderdaad het Limburgs (verdragsrechtelijk) erkend als regionale ’taal’ die ‘verschilt’ van de officiële taal van het Koninkrijk – het Nederlands – en die bijgevolg (verdragsrechtelijk) ook niet als ‘dialect’ van het Nederlands kan of mag worden beschouwd. Als dit allemaal klopt lijkt het me hoog tijd dat de Nederlandse Staat zich eens gaat buigen over wat hierover door de Nederlandse taalunie blijkbaar ’tegenstrijdig’ wordt verkondigd, nl. dat het Limburgs slechts een ‘dialect’ van het Nederlands zou zijn. Men kan immers moeilijk over hetzelfde in het ene verdrag ‘zus’ zeggen en in of via het andere verdrag ‘zo’. Ik neem aan dat U de Nederlandse Staat hieromtrent reeds heeft aangesproken of zal aanspreken? In elk geval lijkt het me niet opportuun, niet efficiënt en ook niet heel correct om enerzijds enkel de vertegenwoordigers of medewerkers-auteurs van de ‘Nederlandse taalunie’ in allerlei opiniestukken zijdelings als grote zondebok in de verf te zetten maar anderzijds geen stappen te zetten naar de bevoegde Nederlandse regering toe die er bovendien verdragsrechtelijk toe verbonden is om driejaarlijks een openbaar verslag bij de Raad van Europa uit te brengen over hoe zij – mede met betrekking tot de situatie, de evolutie en de positie van het Limburgs als regionale taal in Nederlands Limburg – verdragsrechtelijk invulling gegeven heeft aan de diverse doelstellingen, opdrachten en maatregelen die in het Handvest zijn voorzien en voorgeschreven (in deel II en deel III).
Beschikt U over de desbetreffende openbare bronnen en is het eventueel mogelijk om hierover nadere informatie te publiceren of verhelderende bemerkingen te formuleren? Graag dan en dank bij voorbaat.
leonie cornips zegt
Dank voor je rdeskundige eactie. Inderdaad is het Comite van Experts van het Europese Charter voor Regionale en Minderheidstalen de instantie die toeziet of de Nederlandse overheid het Charter naleeft. Dit Comite wordt geinformeerd door de provinciale overheden (en ik informeer dit Comite namens de provincie Limburg) en zij geven op basis daarvan hun driejaarlijks rapport uit. Ik kan dat laatste rapport opzoeken want dat is openbaar (heb ik email adres nodig). De Taalunie heeft een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de streektaalorganisaties op basis van eerder opiniestuk en beloofd dat bij het volgende onderzoek van de Taalunie de streektalen niet meer als Nederlands geteld zullen worden maar als tweede taal. Die afspraak ligt er maar in de foldertekst die erna geschreven is, blijft de erkenning dat een regionale taal/streektaal een tweede taal is, toch nog erg vaag.
Jos Van Hecke zegt
Dank voor deze toelichting. Het ziet ernaar uit dat de onderscheiden standpunten toch al wat dichter naar elkaar toegroeien. Toch zie ik nog onduidelijkheid, verwarring en dus ook mogelijke misverstanden opduiken bij de invulling en het gebruik van het begrip ‘streektaal’ dat mijns inziens niet gedekt wordt door de term ‘regionale taal’ zoals bedoeld in het Europees Handvest. Niet elke ‘streektaal’ (wat dit begrip ook moge inhouden en wat de criteria hiervoor ook mogen zijn) kan immers zomaar als een andere, van het Nederlands fundamenteel verschillende, bijkomende (’tweede’) taal worden gezien en door de overheden ook als dusdanig specifiek worden benaderd en behandeld. In mijn opinie heeft het begrip ’taal’ per definitie een sociaal-cultureel en dus een maatschappelijk aspect waaraan – vanaf een bepaald maatschappelijk ‘niveau’ en belang – ook steeds een ‘politiek’ aspect verbonden is of wordt.
Met andere woorden, aan het gebruik van termen als ’taal’ en ‘streektaal’ kunnen- afhankelijk van de invulling – ook maatschappelijk-politieke aspecten en desgevallend ook concrete (politiek-maatschappelijke) gevolgen verbonden zijn of worden.
Ik zou het verder zeer waarderen als U (mij) een informatiepunt (internet schakel?) zou kunnen doorgeven waardoor ik kennis zou kunnen nemen van de inhoud van het (laatste) rapport van het Europees ‘Comité van Experten’ over de actuele situatie en de positie van het Limburgs als verdragsrechtelijk erkende regionale taal in Nederlands Limburg.