Door Marc van Oostendorp
Ik heb gemengde gevoelens bij de discussie over ‘werkdruk’ op de universiteiten. De man die onlangs met veel misbaar ontslag nam van de Rijksuniversiteit Groningen, een uitzending van Buitenhof gisteren, of eerder vorige week het onderzoek naar ‘work-life balance’ van Times Higher Education (THE): ik weet nooit zo goed wat ik ervan denken moet.
Neem een opmerking in THE van een vrouw die ontslag heeft genomen als onderzoeker en nu manager geworden is:
Je kunt nu de deur van je kantoor sluiten en het weekeinde ingaan zonder het gevoel dat je iets mist qua mogelijkheden voor publicatie, samenwerking of fondsenwerving.
Blij toe dat zo iemand is opgehoepeld uit het onderzoek, denk ik dan in eerste instantie. Mensen die zich in het weekeinde zorgen gaan maken over ‘publicatiemogelijkheden’ in plaats van eens goed na te denken over hun vakgebied, eens wat literatuur te lezen, iets interessants te doen: ze lopen nog te veel in ons midden rond. Academische banen zouden alleen beschikbaar moeten zijn voor mensen die gegrepen zijn door nieuwsgierigheid en niet door angst voor het missen van mogelijkheden. Mensen die ook heel veel willen overwerken. Het is nu eenmaal geen baan zoals andere.
De deur van haar kantoor
Met de werkdruk van academici hoef je in dat opzicht geen medelijden te hebben. Dat zij gemiddeld 6 uur werken in de weekends, dat vind ik eigenlijk niet zo bizar veel. Wat besteden die lui dan die 42 andere uren van het weekeinde aan? Hobby’s? Een cryptogram? Het is absurd om te spreken van een work-life balance bij een academicus. Zodra die twee dingen zo onderscheiden zijn dat ze in ‘balans’ gehouden moeten worden is er wat mis.
De ellende is alleen dat die vrouw uit het THE-onderzoek nu manager is geworden en ik vrees dat ze die managementbaan gevonden heeft op de universiteit. Zodat ze nu, zoals managers dat doen, om tien voor vijf op vrijdagmiddag een mailtje sturen aan alle door hen gemanageden dat er toch echt op maandag om 9:00 een document moet liggen. Om onmiddellijk daarna tevreden hun out-of-office-bericht in te stellen, zodat degenen die om toelichting of uitstel te vragen weten dat mevrouw de deur van haar kantoor heeft gesloten en het weekeinde is ‘ingegaan’ in het kader van haar work-life balance.
Onzin
Ik geloof dat hier het werkelijke probleem ligt. Het gaat niet om de balans tussen werk en leven, maar om de balans tussen werk en onzin; niet om de werkdruk (die kan niet hoog genoeg liggen) maar om de onzindruk. Al jaren geleden kende ik een buitenlandse onderzoeker die na een jaar ontslag nam aan een Nederlandse universiteit. “Ik dacht dat je door de week bestuurlijk werk moest doen en vergaderen, zodat je je onderzoek alleen in het weekeinde kon doen”, klaagde hij. “Maar zelfs in het weekeinde kom ik er niet meer aan toe.”
Nu denk ik dat die hoeveelheid onzin in de academische wereld niet per se groter is dan elders in de samenleving – ook in het basis- en middelbaar onderwijs, in de zorg en niet te vergeten in het bedrijfsleven, spenderen mensen ook een heleboel tijd aan onzin. Menige baan is er waarschijnlijk zelfs helemaal uit opgebouwd: 40 uur per week e-mails forwarden naar andere mensen met soortgelijke banen, af en toe onderbroken door een vergadering over een van de als attachment aan die mails toegevoegde stukken over het protocol. Heel veel mensen zijn daar zelfs heel gelukkig mee, omdat ze dan het ‘weekeinde kunnen ingaan’.
Stiptheidsactie
Van academici mag je denk ik, behalve nieuwsgierigheid, alleen ook voldoende onafhankelijkheid verwachten om kritisch te zijn over dat deel van het werk – de inderdaad almaar groeiende component ‘verantwoording’ en ‘evaluatie’ en ‘verslaglegging’. Die kritiek zou dan alleen niet moeten bestaan uit gemopper en geweeklaag, maar uit actie – weigeren sommige van die onzinnige taken uit te voeren, zoals Robeyns gisteren in Buitenhof suggereerde: een stipheidsactie die er denk ik ook niet uit moet bestaan dat je niet na 40 uur ophoudt met werken, maar wel na 10 uur met je verantwoorden voor dat werk. En dat het een actie is die academici niet alleen voor zichzelf voeren maar ook voor al die mensen in andere sectoren die gebukt gaan onder de onzinlast.
Het zij alle managers gegund om in het weekeinde niet te werken, zolang ze maar accepteren dat wij in diezelfde tijd duistere dingen doen: wetenschap.
Melchior Vesters zegt
Deze bijdrage brengt niets in wat Runia (NRC, 19 januari jl.) al niet beter heeft verwoord. Op twee punten vind ik de bijdrage van Van Oostendorp zelfs onvoldoende helder:
“Academische banen zouden alleen beschikbaar moeten zijn voor mensen die gegrepen zijn door nieuwsgierigheid en niet door angst voor het missen van mogelijkheden. Mensen die ook heel veel willen overwerken. Het is nu eenmaal geen baan zoals andere.”
…
“Het gaat niet om de balans tussen werk en leven, maar om de balans tussen werk en onzin; niet om de werkdruk (die kan niet hoog genoeg liggen) maar om de onzindruk.”
Ten eerste: agree to disagree, maar ik vind niet dat heel veel overwerken bij de wetenschap dient te horen. Ik vind dat werk fatsoenlijk beloond moet worden; ga je aan dit principe tornen, dan help je mee aan het creëren van een klimaat waarin wetenschappers worden uitgeknepen (om nog maar te zwijgen van het nastreven van andere doelen, zoals een gelukkig gezinsleven) doordat managers/politici weten dat academici ook met minder wel genoegen zullen nemen. Hierom moet werken in de wetenschap wél als ‘gewone’ baan beschouwd worden.
Overigens denk ik wel te begrijpen waarom Van Oostendorp zegt van niet: wetenschappers werken in het ideale geval aan datgene wat hun passie heeft. En als je werk je hobby is, dan is de scheidslijn tussen hobby en werk (oftewel overwerk) poreus, dus zou je kunnen pleiten voor het ‘doorwerken’ in het weekend. Maar het gevaarlijke aan het uitdragen van deze zienswijze is dat het eigenlijk het volgende argument in de hand werkt: ‘Je moet niet zeuren om onbetaald overwerken, want je hebt het mooiste beroep ter wereld.’ Met deze emotionele chantage wordt althans in het onderwijs (waarin ikzelf werkzaam ben) geschermd.
Ten tweede: waar Van Oostendorp zegt dat de werkdruk ‘niet hoog genoeg’ kan liggen, doelt hij waarschijnlijk op het arbeidsethos van de gepassioneerde wetenschapper. Dat is loffelijk. Maar wat bedoelt hij precies met de balans tussen werk en ‘onzin’? Wie bepaalt wat onzin is en waardoor ontstaat die? Wat betreft de probleemanalyse vind ik Runia veel duidelijker:
“Persoonlijk vind ik het belangrijkste negatieve effect van het marktcredo echter niet de werkdruk, de hypocrisie of de verengelsing van het onderwijs, maar de sluipende deprofessionalisering van de stafleden. In het werkethos van de professional liggen elegante sturingsmechanismen besloten, die door het marktdenken krachteloos worden. De aloude professional beschikte over specialistische kennis, was het aan zijn beroepseer verplicht kwaliteit te leveren en voelde zich zelf verantwoordelijk voor wat hij deed. Marktwerking echter betekent productiedwang. En productiedwang betekent bureaucratische controle.”
Vanuit zo’n probleemanalyse kun je (als academische gemeenschap) principiële stappen zetten ter verbetering: het weren van marktdenken uit het domein der wetenschap, en daarmee het weren van bureaucratie. Het pleiten voor vermindering van de ‘onzindruk’ vind ik te vaag; hoewel ik natuurlijk niet tegen stiptheidsacties e.d. ben, komt dit op mij over als periodiek getouwtrek wanneer het net ’te’ erg wordt. Voor het grote publiek komt zoiets vermoedelijk over als welles-nietes (een faculteitsbestuur zoals het Groningse blijft natuurlijk structurele problematiek ontkennen en alleen incidenten aanpakken, zie NRC 2 februari jl.) oftewel gezeur.
Ik denk dat je principieel moet zijn in je kritiek als je breed maatschappelijk draagvlak wilt verwerven. Zo’n houding maakt het trouwens ook makkelijker om solidariteit te betuigen met andere sectoren die ook lijden onder productiedwang en controles. Want ja, wat dit betreft is werken in de wetenschap wel degelijk een baan als vele andere.
Kila van der Starre zegt
Kritiek op het besteden van tijd aan “onzin” aan de universiteit, zoals je het verwoordt, Marc, is denk ik terecht: te veel formulieren, te veel vergaderingen, te veel mails en te veel regels zijn voor niemand goed, al helemaal niet voor medewerkers die liever tijd besteden aan onderzoek (en aan onderwijs!). Maar de algehele toon van je stuk neigt wat mij betreft te veel naar het verheerlijken van te veel werken en het bejubelen van het te druk hebben. Die verheerlijking is, vrees ik, onderdeel van het probleem.
“Wat besteden die lui dan die 42 andere uren van het weekeinde aan? Hobby’s? Een cryptogram?” Ja, inderdaad, hobby’s en cryptogrammen. Maar ook aan partner, kinderen, familie en vrienden (want laten we niet vergeten dat veel wetenschappers een gezin hebben, zoals Melchior Vesters hierboven al aankaart). Maar vooral aan: niet werken. Want ook daar is tijd voor nodig, zelfs voor onderzoekers die puur en alleen in de wetenschap zitten vanuit nieuwsgierigheid en passie. Dat veel mensen de fout maken om daar geen tijd voor te nemen bewijzen de vele burn-outs en de vele onderzoekers met psychische klachten.
Anna-Luna Post zegt
Ik denk dat het voor de wetenschap alleen maar goed is als er mensen in werken die ook een leven, en interesses, buiten de wetenschap hebben. Van academici wordt een open, brede blik gevraagd – en juist die gaat snel verloren wanneer men avond na avond, weekend na weekend overwerkt.
Daarnaast heb ik veel moeite met de volgende passage uit het bovenstaande stuk: “Mensen die zich in het weekeinde zorgen gaan maken over ‘publicatiemogelijkheden’ in plaats van eens goed na te denken over hun vakgebied, eens wat literatuur te lezen, iets interessants te doen: ze lopen nog te veel in ons midden rond. Academische banen zouden alleen beschikbaar moeten zijn voor mensen die gegrepen zijn door nieuwsgierigheid en niet door angst voor het missen van mogelijkheden.” Voor degenen die nog geen (vaste) baan hebben in de wetenschap is pure noodzaak na te denken over publicatiemogelijkheden; zonder een veelvoud aan publicaties immers geen kans op een vast contract (of op een onderzoeksbeurs). Daar schamper over doen is al te makkelijk – zeker vanuit de luxe van een vaste baan – en helpt de wetenschap als geheel ook niet vooruit. Het verheerlijken van overwerken, zoals Kila en Melchior ook al noemen, is heel problematisch. Het houdt een hardnekkige mythe in stand: dat je als wetenschapper zó gegrepen moet zijn door je vak, dat je het zelfs voor niks zou doen. Dat maakt weer dat wetenschap alleen toegankelijk is voor een select groepje dat blijkbaar niet hoeft te werken voor z’n geld.
Tot slot: met je één na laatste punt, dat academici kritischer mogen zijn op de vele bureaucratische taken die ze krijgen opgelegd, ben ik het zeker eens. Het samen een vuist maken daartegen lijkt me alleen niet samengaan met het wegpesten van degenen die in de weekenden ook graag nog iets anders doen.
Wouter Steenbeek zegt
Bah, wat een kortzichtig stuk. Ik heb hier nauwelijks een goed woord voor over. (Nauwelijks, want overtollige bureaucratie is er natuurlijk wel.)
“De werkdruk kan niet hoog genoeg liggen.” Meneer Van Oostendorp, begrijpt u wel wat stress met iemand kan doen? Ook met een academicus, die zijn passie heeft gevolgd? Eén van mijn docenten is meer dan eens maandenlang uit de roulatie geweest vanwege te veel stress. Hartproblemen. Een te hoge werkdruk kost levens!
Persoonlijk heb ik tien jaar over mijn studie gedaan. Daar ben ik helemaal niet trots op, maar ik heb niet zitten niksen. Ik kon echt de druk niet aan; niet zozeer de werkdruk als wel het vooruitzicht een taak van nog ongewisse grootte te moeten aanpakken. Dat leidde tot uitstel, wat ik wilde compenseren door in mijn anders vrije tijd harder door te werken. Ergo: nog meer stress. Nu zit ik aan mijn proefschrift en gaat het net zo. En nee, schuldgevoel werkt niet motiverend.
In 2014 schreef u ook al zo’n bizar stuk. Postdoctorale studenten mochten van u geen relatie en geen hobby’s hebben. Ze moeten leven voor hun werk of oprotten. Ik denk dat u dan erg weinig mensen overhoudt. Bovendien is het hypocriet: u bent zelf getrouwd en luistert klassieke muziek. Quod licet Jovi non licet bovi, neem ik aan?
U zegt het niet letterlijk, maar uw stuk ademt de sfeer van een veelvoorkomend onderbuikgevoel: dat zoiets als een burn-out niet echt bestaat, dat het maar aanstellerij is van mensen die geen zin hebben. Zoiets kan ik nog billijken van clown Bassie, maar niet van een wetenschapper die beter hoort te weten. Zo vaak hebt u zich opgewonden over mensen die de wetenschappelijke consensus over vaccinaties of klimaatverandering willens en wetens afwijzen; nu negeert u zelf keihard de consensus onder (neuro)psychologen.
Blijkbaar kunt u inderdaad werkweken van 80 uur aan, met constant hoge productiviteit. Dat is fijn voor u. Maar dat geldt niet voor iedereen. Heel veel mensen houden ontzettend veel van hun werk maar hebben wel degelijk ontspanning nodig. Ook een aangename inspanning als het bestuderen van de fonologie van het Gronings Nederlands of de Einschübe van Stockhausen is nog steeds inspanning. Niet opgewassen zijn tegen altijd maar studeren wil niet zeggen dat iemand niet van zijn vakgebied houdt. En evenmin dat h/zij geen kwalitatief goed werk aflevert. U zou waarschijnlijk weinig boekenkast overhouden als u geen publicaties aanschafte van mensen die er ook een leven naast hun werk op nahielden!
DirkJan zegt
Vraag ik me nu toch af of Van Oostendorp ooit zelf rustichella d’Abruzzo con ragù bianco alla salsiccia heeft gemaakt, of dat hij zelfs nog nooit een uovo al dente heeft gekookt, laat staan gebakken. 🙂
Jos Van Hecke zegt
Ik heb altijd gedacht en geweten dat échte wetenschappers alles doen uit pure liefde / obsessie voor de wetenschap, voor hun vak en voor de samenleving en waar geen gejammer, geweeklaag of klachten over de persoonlijke werk/leef balans aan te pas komen, laat staan zich ‘uitgeblust’ of ‘opgebrand’ te voelen. Échte wetenschappers zijn daarom een beetje zoals échte pastoors of dominees, ze voelen zich geroepen door en in hun ‘missie’ en hun roeping volstaat om onbaatzuchtig maar in rede en redelijkheid alles te geven wat ze te geven hebben. Daarom precies plegen échte wetenschappers (en ook échte pastoors en dominees) gemiddeld een respectabele leeftijd te bereiken zonder te kampen met noemenswaardige gezondheidsproblemen. Échte wetenschappers zijn ook geen leiders, strevers of gewetenloze slavendrijvers maar stille en krachtige denkers én doeners met een warm hart en een groot sociaal gevoel en medeleven. Échte wetenschappers publiceren ook alleen als ze écht iets te zeggen te hebben dat écht de moeite waard is om te zeggen. Échte wetenschappers weten bovendien perfect of en wanneer ze écht iets te zeggen hebben dat de moeite waard is. Ik heb de indruk dat er aan onze universiteiten inderdaad veel te veel onechte ‘wetenschappers’ rondhollen die eigenlijk niet goed weten of ze wel écht iets te zeggen hebben dat de moeite waard is of die – nog erger – menen dat ‘publiceren’ op zich volstaat om ‘zwart op wit’ te ‘bewijzen’ dat men iets te zeggen heeft of zou te zeggen hebben (dat de moeite waard is). Ze dwalen, denk ik, aangezogen en meegezogen in de malle competitiestroom onder universiteiten die menen dat een goed plaatsje in de internationale hitlijsten van universiteiten het allerhoogste goed is, verheven boven dat waar het eigenlijk zou moeten om gaan; wetenschap (en onderwijs in wetenschap) die leidt of kan leiden tot échte resultaten met een effectieve weerslag op het zijn, het welzijn en de zingeving van de mensheid. En dit is en vergt inderdaad een missie op basis van verstand, rede, sociaal gevoel en idealisme, geen afstompende of ziekmakende job van 9 tot 5, geen carrièrehang, geen prestatiedrang of prestatiedruk, geen ‘deadlines’, geen bureaucratie en ook geen oogmerk van commercie.
Lucas Seuren zegt
Échte wetenschappers leven in Narnia
Jos Van Hecke zegt
Toch niet, maar ze zijn – net als échte kunstenaars – eerder zeldzaam en bovendien massaschuw; ze hebben ook geen ‘facebook’ profiel en ‘linkedinen’ doen ze ook niet. Êchte wetenschappers vragen ook niets, ze worden gevraagd, net als échte kunstenaars. Op ‘wikipedia’ kan je er zeker wel enkele vinden, in de regel niet meer van de jongsten of fysiek niet meer onder de levenden; hun geest, hun ideeën (en hun werk) blijven ons evenwel wel bij.
Anna-Luna Post zegt
Ik schreef ook nog een wat uitgebreidere reactie: https://overdemuur.org/de-onzin-van-overwerkverheerlijking/