Door Roeland van Hout, Henk Bloemhoff, Leonie Cornips, Goffe Jensma en Joep Leerssen
Onderstaand positiepaper is uitgedeeld tijdens de Rondetafelbijeenkomst van de Nederlandse Taalunie over taalvariatie, 14 maart 2018, Rotterdam.
De Taalunie wil een taalbeleid gestalte geven met nadrukkelijke, positieve aandacht voor variatie in het Nederlands. Het lijkt ons belangrijk dat die benadering rekening houdt met de specifieke status van het Fries, Nedersaksisch en Limburgs, die als regionale talen wettelijk erkend zijn onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden van de Raad van Europa. We betreuren het dat het taalvariatiebeleid van de Taalunie een tendens vertoont om voorbij te gaan aan de maatschappelijke en publiekrechtelijke status van deze regionale talen en roepen de Taalunie op om zich expliciet te committeren aan hun specifieke status en erkenning. We hebben hiervoor de volgende argumenten:
identiteitsargument. Het actieve gebruik van regionale talen in de dagelijkse interactie en hun positie in de machtsdynamische verhoudingen zijn cruciaal onderdeel van de hier te lande actief en publiekelijk beleefde lokale/regionale identiteiten. Identiteitsformatie door het gebruik van regionale talen biedt houvast in een snel mondialiserend Nederland: ze zijn cohesiebevorderend, zorgen voor verbinding in de lokale gemeenschap en voor zelfbewustzijn en zelfrespect in de landrand van Nederland. Belangrijke thema’s zijn meervoudige identiteiten en destandaardisatie: sprekers van regionale talen en sprekers in de landranden van Nederland worden dubbel gemarginaliseerd, zowel in het spreken van hun regionale taal als in het spreken van hun lokale vorm van het Nederlands (zachte g bijvoorbeeld). - Het publiekrechtelijk argument. De Nederlandse erkenning van de regionale talen onder het Europees Handvest houdt in dat de Taalunie als overheidsinstantie hun status niet mag miskennen; dat zij niet impliciet of expliciet daarop mag afdingen in haar publicaties; en dat zij rekening dient te houden met het beleid dat binnen de betreffende provincies op grond van die erkenning wordt ontwikkeld en geïmplementeerd.
- Het exclusie-argument. De Taalunie wil de taalvariëteiten omvatten die vallen onder de noemer van het Nederlands. Taalhistorisch en taalstructureel is de afbakening van het taalgebied van wat Nederlandse dialecten zijn onmogelijk, zoals vastgesteld door Weijnen en Goossens in hun discussie over de definitie van wat Nederlandse dialecten zijn. De dialectgrenzen doorkruisen de landsgrenzen. Het taalgebied van de Nederlands standaardtaal is alleen op grond van politieke en administratieve grenzen te definiëren. Het verdient daarom de voorkeur om te spreken over dialecten en regionale talen in het Nederlandse taalgebied en niet over Nederlandse dialecten en Nederlandse regionale talen. Het Standaardnederlands omvat niet de regionale talen. Er is geen sprake van een inclusieve maar van een exclusieve relatie.
- Het tweetaligheidsargument. Sprekers van een regionale taal verwerven deze taal als hun moedertaal. Het Nederlands is een tweede moedertaal of later geleerd. Sprekers van regionale talen beschouwen zichzelf als tweetalig. Als zij hun regionale taal en Nederlands gebruiken binnen een conversatie wisselen zij van talen.
- Het superdiversiteitsargument. De taalvariatie van de regionale talen wordt in de door de Taalunie uitgedragen visie bedolven onder de regionale variatie in andere gebieden (Papoea-Nieuw-Guinea, Eritrea, Brazilië, Bolivië, Hongarije, China) en het gebruik van Fins, Maleis, Punjabi, Russisch, Italiaans en Tamazight in Nederland zelf (zie “Tal van Talen”). Het zou een oneigenlijk argument zijn om in het licht daarvan de aparte status van regionale talen te bagatelliseren. De Taalunie hanteert ten bovendien onrechte een paraplumodel waarin regionale talen gelijkgeschakeld worden met alle andere taalvariëteiten en -variaties, wat als geheel tegenover het standaard-Nederlands gesteld moet worden. Dat is strijdig met de publiekrechtelijke en maatschappelijke situatie.
- Het statusargument. In het Nederlandse taalgebied is de standaardtaal de taal met een officiële status in de publieke sfeer, in het ambtelijk verkeer en in het onderwijs. Dit zou a contrario een trivialiteits- of banaliteitshouding ten aanzien van regionale talen kunnen suggereren, waarvan de Taalunie zich dient te onthouden, temeer daar taalverschillen vaak sociale conflicten weerspiegelen en vormgeven aan die conflicten. Wij nemen dus afstand van de olijke visie die in een brochure als “Tal van Talen” wordt geuit: “Ook dialecten hebben op sociale media een stevige positie verworven. Zo zijn er speciale sites voor memes, grappige online plaatjes, in streektalen als Brabants en Limburgs.” Regionale talen staan apart van de standaardtaal en niet eronder. Regionale talen hebben een eigen status.
- Het zorgargument. De Taalunie biedt regionale talen aan om haar expertise en infrastructuur te gebruiken. Dat juichen wij toe. Dit zorgmodel behoeft echter financiële en infrastructurele concretisering en invulling en regionale onderbouwing. De Taalunie zou niet alleen als een symbolische beschermheer of hoeder van taalvariatie of taalverschillen moeten optreden, maar actief, met een luisterend oor, aan de slag gaan met groepen sprekers en organisaties in het veld, onder erkenning van de zelfredzaamheid van de regionale talen. Dat zou moeten leiden tot een actief taalvariatiebeleid en een beleid inzake regionale talen dat inspeelt op wensen en noden van de taalgebruiker.
Jos Van Hecke zegt
Met alle respect voor de eigenheid van en gehechtheid aan regionale talen maar de Nederlandse Taalunie is verdragsrechtelijk enkel en uitsluitend bevoegd voor één taal, met name de Nederlandse taal als gemeenschappelijke (standaard) taal voor Nederland, Vlaanderen en Suriname. Derhalve kan noch mag de Nederlandse Taalunie zich niet mengen in het nationale beleid van Nederland, Vlaanderen of Suriname met betrekking tot andere door de onderscheiden verdragsluitende partijen erkende talen dan het Nederlands binnen hun nationale grenzen. De Nederlandse Taalunie is dus geenszins gemachtigd – noch in negatieve noch in positieve zin – om zich in te laten met het beleid inzake de Friese taal, noch met andere van het Nederlands onderscheiden talen die door en binnen het Koninkrijk Nederland officieel zijn erkend en bijgevolg ook niet met het beleid van de Nederlandse Staat m.b.t. de Limburgse taal in Nederland.
Bovendien is de Nederlandse Taalunie opgericht, precies om een zo groot mogelijke eenheid in taal na te streven en te bevorderen en uiteraard niet om verschillen of verscheidenheid in de verf te zetten, laat staan te bevorderen of te ondersteunen. De Nederlandse Taalunie is er dus niet om anderstaligheid, meertaligheid of dialecttaiigheid te promoten maar enkel en uitsluitend om het Nederlands als gemeenschappelijke standaardtaal te ondersteunen en te versterken en tevens ook om de Nederlandse standaardtaal Europees en internationaal (meer) aanzien te geven.
Als men het verdrag dat Nederland – en alleen Nederland – sloot in het kader van het Europees Handvest voor de bescherming van regionale talen correct wil lezen en toepassen zoals het zou moeten worden toegepast, dan geldt dit uiteraard evenzeer voor het Taalunieverdrag dat klaar en duidelijk enkel en uitsluitend de Nederlandse taal en meer bepaald het standaard Nederlands als gemeenschappelijk communicatief, cultureel en wetenschappelijk vehikel viseert en aanbelangt.
Marcel zegt
My dugt dat et nen mål tyd wödt at y de defenytsy van et wöärdke “Unie” gåt opzeukn.
leoniecornips zegt
De Nederlandse Taalunie heeft gisteren een Rondetafelbijeenkomst georganiseerd met als doel “De Taalunie wil haar visie op taalvariatie actualiseren, zodat die aansluit op ontwikkelingen en behoeftes in de huidige samenleving. Tijdens de rondetafelbijeenkomst willen wij daarom graag uw deskundige mening horen en met u van gedachten wisselen over o.a. de omgang met taalvariatie in de samenleving, taalvariatiebeleid en de behoeftes van de taalgebruiker.” De Nederlandse Taalunie wil ook een visie geven en beleid formuleren voor “Taalvariatie en Meertaligheid” en richt zich hierin dus niet meer uitsluitend op de Nederlandse standaardtaal.
Jos Van Hecke zegt
Wel, als dat zo zit dan gaat de Nederlandse Taalunie hiermee haar (huidig en nog steeds geldend) verdragsboekje ver te buiten. De Nederlandse Taalunie kan en mag zich niet uitspreken over het gebruik van andere talen dan het Nederlands en dus ook niet over het Limburgs dat U – voor zover ik het goed begrepen heb – in bovenstaande standpuntbrief beschouwd en behandeld wil zien als een geheel andere taal dan het Nederlands, d.w.z. niet als een dialect noch als een lokale variant van het Nederlands. Net zo min als de Nederlandse Taalunie zich kan noch mag uitspreken over het gebruik van het Frans in de Vlaamse gemeenten met taalfaciliteiten voor Frans sprekenden.
Indien de Nederlandse Taalunie de bedoeling zou hebben om én in Nederland én in Vlaanderen én in Suriname talendiversiteit of ‘meertaligheid’ te propageren in de zin van andere talen dan het Nederlands dan zou er in elk geval een heel ander soort verdrag nodig en noodzakelijk zijn, gesteld dat dergelijk verdrag ook maar enige zin zou kunnen hebben. Als er in Vlaanderen een ‘meertaligheidsbeleid’ of een ’taalvariatiebeleid’ of ‘dialectenbeleid’ zou moeten worden gevoerd, dan kan en zal Vlaanderen dat wel zelf en alleen doen, zonder een zinloos en geld verspillend ‘verdrag’ met Nederland. Om meer duidelijkheid te krijgen over de ‘meertaligheidsbedoelingen’ van de Nederlandse Taalunie en zich daarbij – volgens U – ook niet meer uitsluitend te willen richten op het gebruik van een gemeenschappelijk taalvariatie en dialecten overschrijdend standaard Nederlands, zal ik mij dan ook wenden tot de Vlaamse minister van Onderwijs en tot de Vlaamse minister van cultuur, beide mede bevoegd voor de toepassing van het Taalunie verdrag en de werking van de Nederlandse Taalunie.
leoniecornips zegt
Ik sluit het grootste deel van de uitnodiging van de Taalunie bij zodat helemaal helder wordt waar de Taalunie naar streeft namelijk naar een ‘geactualiseerde visie op taalvariatie’ (zie hieronder). De Taalunie kan inderdaad het Limburgs, Nedersaksische en Fries niet onder de noemer van taalvariatie scharen en daar was bovenstaand positiepaper voor bedoeld.
Dit was de uitnodigingstekst voor de rondetafelbijeenkomst:
“De Taalunie herbekijkt op dit moment haar taalvariatiebeleid. Vertrekpunt is het rapport Variatie in het Nederlands: eenheid in verscheidenheid. Taalvariatiebeleid in Taalunieverband uit 2003, opgesteld door de Werkgroep Variatiebeleid van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren.
Visie op taalvariatie
De beoogde opbrengst van dit traject is een geactualiseerde visie op taalvariatie, zowel binnen als buiten de standaardtaal (denk aan Nederlands-Nederlands, Belgisch-Nederlands en Surinaams-Nederlands, formele en informele taal, sociale variatie, etnische variatie en geografische variatie zoals dialecten en streektalen), en een beschrijving van de implicaties van die visie voor beleid en praktijk.
Rondetafelbijeenkomst
“(…)… waarin wij met u van gedachten willen wisselen over de richting van onze hernieuwde visie op taalvariatie en wat die voor beleid en praktijk kan betekenen. De bevindingen en inzichten van de bijeenkomst worden meegenomen in het verder uitwerken en concretiseren van de visie.
Vanzelfsprekend heeft een geactualiseerde visie op taalvariatie ook mogelijke implicaties voor het onderwijs. Wij organiseren daarom hiervoor in een later stadium nog een aparte bijeenkomst met betrokkenen in het onderwijsveld.”