Door Yves T’Sjoen
De Commissie Taal- en Letterkunde van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde organiseert op 20 april in Leiden een themanamiddag over de rol van de geesteswetenschappen en de studie van de vaderlandse geschiedenis in de negentiende-eeuwse natievorming van Nederland. De sprekers zullen in debat reflecteren over de academische respectievelijk maatschappelijke rol van de menswetenschappen en in het bijzonder van de neerlandistiek vandaag. Bij die gelegenheid wordt de studie Language, Literature, and the Construction of a Dutch National Identity (1780-1830) gepresenteerd.
De keuze voor het onderwerp is evident. Steeds meer komt de opleiding taal- en letterkundige neerlandistiek aan Nederlandse universiteiten in de verdrukking. Er zijn universiteiten waar de neerlandistiek intussen is opgegaan in Cultural Studies en soortgelijke brede, meer op comparatistiek gerichte studierichtingen. Columnisten en vakgenoten wijden in de media geregeld opiniestukken aan de teloorgang, achteruitgang en volgens bepaalde stemmen zelfs de irrelevantie van een specifieke opleiding Nederlands. Anderen, zoals Sander Bax onlangs, komen in het verweer en verdedigen op het publieke forum het vakgebied.
Wat klaarblijkelijk niet aan bod komt tijdens de studienamiddag, zijn de academische positie en maatschappelijk-culturele rol van de neerlandistiek in Vlaanderen. Het spreekt voor zich dat in een vroeg-negentiende-eeuwse Vlaamse sociale en (taal)politieke context de inzet voor een studie van de moedertaal niet vergelijkbaar is met de situatie in Nederland eind achttiende en begin negentiende eeuw. De initiatieven van de zogeheten cultuurflaminganten, onder wie de autodidact Jan Frans Willems met zijn beroemde Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde opzigtelyk de Zuydelyke Provintien der Nederlanden over taal, literatuur en spelling (1819-1824), is cruciaal gebleken voor de ontwikkeling van de neerlandistiek in het zuiden van het taalgebied.
Nog steeds wordt aan de UGent, de enige universiteit waarover ik hier spreken kan, voor bachelorstudenten Nederlands duidelijk gemaakt hoe het vakgebied zich heel geleidelijk aan de alma mater ontwikkelde, welk belang moet worden gehecht aan actoren binnen de Vlaamse Beweging in de oprichting van en de ontwikkeling van de studie van de Nederlandse taal en literatuur op academisch niveau. Feit is dat de neerlandistiek aan Vlaamse universiteiten vandaag helemaal niet wordt gecontesteerd. Waarom zou het? In tegenstelling tot de opleiding aan Nederlandse universiteiten, indien nog van toepassing, is dat studenten vroeger drie Germaanse talen studeerden en sinds het Bologna-decreet twee talen combineren ongeacht de taalfamilie (Germaanse, Romaanse of Klassieke talen). Dat is onmiskenbaar een sterkte van een opleiding Taal- en Letterkunde aan een Vlaamse universiteit. Niet alleen Nederlands, maar de student combineert altijd met een andere taal vanaf het eerste bachelorjaar.
De themanamiddag kan een aanleiding zijn de neerlandistiek niet te beperken tot Nederland en de wetenschappelijke belangstelling voor “vaderlandse literatuur”. Het vakgebied is veel ruimer dan de begrenzing door de natie. Ook in de Hollandse periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) zijn in Vlaamse gewesten de nodige initiatieven genomen om het Nederlands te promoten, onderwijs in de moedertaal te bepleiten en de studie van de taal op de agenda te plaatsen. Wellicht kan een dimensie aan het geplande debat worden toegevoegd: de positie van een opleiding neerlandistiek in Vlaanderen, het belang van de geesteswetenschappen in het algemeen in een academische én maatschappelijke context. Het verhaal dat in Vlaanderen wordt geschreven, is niet alleen spectaculair anders dan de Nederlandse geschiedenis. Het is alvast een feit dat een studie Nederlands ten zuiden van de Moerdijk vandaag wel nog ernstig wordt genomen, en na een terugval nu weer méér zij het schoorvoetend eerste-generatiestudenten aantrekt. En dat in colleges op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde de aandacht van studenten wordt gevestigd op de woelige historiek van de neerlandistiek aan de universiteit. Wat een studie Nederlands sinds Willems heeft betekend en nog steeds betekent op universitair en maatschappelijk gebied: daarvan zijn onze Vlaamse en buitenlandse studenten Nederlands zich goed bewust.
Misschien moet de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent het initiatief nemen om naar aanleiding van de Leidse themanamiddag een vergelijkbaar initiatief te nemen. Ik zal alvast niet nalaten de historische rol van figuren zoals J.F. Willems, F.A. Snellaert, Lodewijk de Raet, Paul Fredericq en later August Vermeylen ten aanzien van studenten te verduidelijken. Tweedejaarsstudenten zijn vertrouwd met de historische strijd voor het Nederlands, ook aan onze universiteit. Ze kennen figuren als Jan van Beers, Prudens van Duyse en andere apologeten van het Nederlands in Vlaanderen. Maatschappelijke relevantie begint bij kennis en een bewustzijn van het belang de eigen moedertaal op wetenschappelijk gronden te bestuderen. De competenties die studenten op die manier verwerven, leggen geen windeieren op het gebied van de professionele loopbaan die zij met hun diploma taal- en letterkunde tegemoet snellen. Het academische en maatschappelijke belang van de geesteswetenschappen en meer specifiek de neerlandistiek verdient blijvend onze aandacht, heeft voor elke nieuwe generatie relevantie, mede omdat we ons aan de alma mater maar al te goed bewust zijn van de geschiedenis van het Nederlands. Misschien hebben we daar niet eens een themabijeenkomst voor nodig maar wel bevlogenheid en overtuiging in het auditorium waar over Nederlandse taal en literatuur wordt gesproken.
Laat een reactie achter