Door Guusje Jol
Als je zwanger bent, schijnt het tegenwoordig gebruikelijk te zijn om filmpjes van echo’s en het geluid van de hartslag op social media te zetten. En om vooraf bekend te maken of het een meisje of jongen gaat worden. En ik ken ook mensen die de naam al aankondigen.
Het zal wel ouderwets zijn, maar we houden nog liever even voor onszelf of we een meisje of een jongen krijgen. Nog los van de vraag waarom mensen het zo belangrijk vinden: Wat is er mis met een beetje mysterie in het leven? Volgens youtube (dus ’t is vast waar…) denkt het Britse koningshuis er precies zo over. We bevinden ons in goed gezelschap, wil ik maar zeggen. Al kan iedereen natuurlijk het beste zelf bepalen waarbij hij/zij zich prettig voelt.
Vragen zonder voorbehoud
Maar goed. Aangezien veel mensen aankondigen of hun spruit een jongen of meisje wordt, voelen anderen zich kennelijk vrij om de vraag te stellen: ‘Wordt het een jongen of een meisje?’. Deze vraag veronderstelt zonder meer dat de aanstaande ouder deze informatie wil delen. En dat de steller van de vraag het volste recht heeft op deze informatie. En de vraag creëert ook nog eens de morele plicht een antwoord te geven.
Dat wordt duidelijker als je bedenkt welke voorbehouden en voorzichtigheden de vraagstellers in zouden kunnen bouwen. Ze zouden iets kunnen zeggen als: ‘Als ik vragen mag: wordt het een meisje of een jongen?’. Of ‘Ik weet dat ik nieuwsgierig ben, maar wordt het een meisje of een jongen?’. Daarmee zou de vraagsteller zichzelf presenteren als mogelijk niet de meest aangewezen persoon om deze informatie te krijgen.
De vraagsteller zou de vraag ook zo kunnen stellen: ‘Wordt het een meisje of een jongen, of wil je dat niet vertellen?’. Daarmee opent de vraagsteller de mogelijkheid dat de aanstaande ouder er niet om staat te springen om die informatie te delen (voor zover die überhaupt beschikbaar is).
Zwijgrecht
De voorbehouden bieden de aanstaande ouder ook meteen een mogelijke uitvlucht. Je kunt als ouder antwoorden: ‘Ja, je bent inderdaad erg nieuwsgierig.’ Maar, zoals gezegd, de vraagstellers laten dit soort voorzichtigheden meestal achterwege, is mijn persoonlijke ervaring. Daarmee komt het neer op de aanstaande ouder om de vraag niet te beantwoorden. En dat vergt interactionele inspanning. Ik heb laatst maar eens de impliciete morele plicht een antwoord te geven bestreden met een aloude juridische formulering: ‘Ik beroep me op mijn zwijgrecht’. Het door politici regelmatige gebruikte ‘daar doe ik geen uitspraken over’ werkt ook best aardig, overigens.
Een voorzichtiger formulering?
Niet iedereen gaat er zó zonder meer vanuit dat aanstaande ouders het geslacht van hun toekomstige spruit kunnen delen. Een alternatieve formulering is: ‘weten jullie wat het wordt?’. Dat gaat dan vaak ongeveer zo:
1 ander: Weet je wat het wordt?
2 ik: Ja, dat weet ik. (of eventueel: ja.)
3 ander: Maar… je wil het niet vertellen?
Dat heeft de ander goed begrepen. Maar je kunt je afvragen waaruit de ander dat afleidt. Als je kijkt naar de vorm van de vraag en antwoord, geef ik keurig antwoord op de vraag. Toch is er kennelijk iets in regel 1 en 2 waaruit de ander kan afleiden dat ik niet sta te springen om meer informatie te geven…
Kennis claimen en demonstreren
Een andere omgeving waarin soms gevraagd wordt of iemand iets weet, is interactie tussen docent en leerling. Bijvoorbeeld ‘weet je wat voor paarden dat zijn?’, ‘weet je wie Homerus was?’. Tom Koole bestudeerde zulke ‘weet je X’ vragen en andere type vragen waarin het gaat om begrip en kennis (2010).
Hij kwam tot de conclusie dat als docenten vragen stellen aan leerlingen met het format ‘weet je X?’, dat toewerkt naar een demonstratie van die kennis over X. Dat ziet er dan bijvoorbeeld zo uit in het geval van de vraag naar Homerus:
1 docent: Pieter weet je wie Homerus was?
2 […]
3 leerling: uh de schrijver van de Ilias
De leerling behandelt de vraag niet als een ja/nee vraag door kennis te claimen met ‘ja’ of ‘nee’. In plaats daarvan behandelt hij de vraag als een uitnodiging om kennis te demonstreren. Terwijl de vorm van de vraag suggereert dat een ‘ja’ of ‘nee’ zou moeten volgen, is de functie van de vraag dus anders.
Geprefereerde respons
Koole betoogt dat sprekers een demonstratie van kennis behandelen als het geprefereerde antwoord op een ‘weet je X’ vraag. Bijvoorbeeld in het volgende uitzonderlijke geval uit het corpus gesproken Nederlands (CGN) waarin twee Nederlandse sprekers elkaars kennis van het Vlaams testen:
1 A: Droogzwieren heb ik
2 B: ºdroogº
3 A: wee- droogzwieren >weet je wat droogzwieren is.<
4 B: nee. ↑ja
5 A: wat dan?=
6 B: =een droog eh trommel of zo.
In regel 3 stelt A een ‘weet je X’ vraag. B antwoordt hierop in eerste instantie ‘nee’, maar herstelt zichzelf dan naar ‘ja’. Daarmee claimt B kennis maar laat die kennis niet zien. A probeert lokt in regel 5 alsnog een demonstratie uit te lokken en behandelt zo de kennisclaim als onvoldoende antwoord op de vraag ‘weet je wat droogzwieren is’. A laat zo zien dat er iets anders werd verwacht dan alleen ‘ja’ of ‘nee’.
Ook degene die antwoord geeft kan laten zien dat een demonstratie van kennis het geprefereerde antwoord is. Bijvoorbeeld door een poging te doen enige vorm van kennis te laten zien over het bevraagde onderwerp, al dan niet in combinatie met een expliciete melding ‘maar ik weet X niet (precies)’.
Wil niet
Terug naar de vraag ‘weet je wat het wordt?’. In mijn antwoord op die vraag ontbreekt observeerbaar een demonstratie van kennis terwijl we gezien hebben dat de vraag daar wel toe uitnodigde. Daarnaast claim ik dat ik het antwoord wel kan geven. Die combinatie suggereert dat er een andere reden moet zijn waarom de kennis hier niet gedemonstreerd wordt. Namelijk: die kennis wil ik (nog) niet demonstreren.
En zo is het maar net.
Meer lezen
Tom Koole (2010) Displays of Epistemic Access: Student Responses to Teacher Explanations. Research on Language and Social Interaction 43(2): 183-209.
Lucas zegt
Weet je wat het wordt? -Een baby.
Wordt het een jongen of een meisje? -Ja.
Cooperaitiviteit wordt overgewaardeerd.