Door Marc van Oostendorp
Wat is lyrische dichtkunst? De Amerikaanse literatuurwetenschapper Jonathan Culler heeft de moed gehad te proberen een theorie te ontwikkelen over die vraag van duizenden jaren oud. Hij publiceerde er in 2015 een boek over.
Centraal in zijn theorie staat het idee van de ‘apostrofe‘, het aanspreken van iets of iemand die anders is dan het feitelijke publiek. Zoals aan het einde van het sonnet ‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief’ van P.C. Hooft ineens de goden worden aangesproken:
Hemelse goôn, hoe komt de schijn zo na aan ’t wezen,
het leven droom, en droom het leven zo gelijk?
Voor die tijd heeft Hooft ook al de ‘rijkdom van mijn hart’ toegesproken, terwijl het sonnet zelf begint met een aanspreking van de geliefde tot de dichter. Volgens Culler is dat een cruciale eigenschap van lyriek – anders dan het verhaal (waarin personages tot elkaar spreken en de verteller eventueel zich tot zijn publiek), of het theater (waarin personages in aanwezigheid van het publiek tot elkaar spreken).
Beter begrijpen
Het lijkt op het eerste gezicht wat mal om nu net die apostrofe tot een van dé kenmerkende eigenschappen van de lyriek te beschouwen, maar als je erop gaat letten staat de gemiddelde dichtbundel inderdaad vol van allerlei aansprekingen van een ik tot allerlei instanties. Het aardige van het boek Lyric Address in Dutch Literature is dat het de proef op de som neemt aan de hand van materiaal waar Culler zelf nooit naar heeft gekeken: een tiental auteurs bespreekt steeds een of meer gedichten uit een bepaalde periode uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis: behalve het gedicht van Hooft (door Britt Grootes) komen onder andere ook Lied 31 van Hadewijch, ‘Aenmerckt doch mijn geclach’ en ‘Aan myne Vrienden’ van Bellamy aan de orde.
Het blijkt een interessante exercitie. Cullen heeft zelf wel gezegd dat zijn voornaamste bedoeling niet is om een nieuwe methode voor te stellen om literaire kritiek te beoefenen: hij wil het genre bestuderen. De bijdragen in dit boek laten echter zien dat je sommige gedichten wel degelijk beter kunt begrijpen door te letten op de apostrofe.
Verkapt
In een van de mooiste artikelen in de bundel laat Maaike Meijer bijvoorbeeld zien hoe in ‘Aan mejuffrouw Agatha Deken‘ van Elisabeth Wolff juist door gebruik van de apostrofe een extra lading wordt gelegd. In het gedicht doet Wolff op het eerste oog in de vorm van een brief verslag van de dood van haar man, de dominee Wolff. Later zouden de twee schrijfsters samen gaan leven en Meijer laat zien dat je dit gedicht al als een huwelijksaanzoek kunt lezen. In het gedicht spreekt ze haar overleden man een aantal keer aan met ‘waarde Wolff’, en helemaal aan het eind haar vriendin met ‘waardste Deken’. Daarna laat Meijer ook nog zien hoe het aanspreken van geleerde vrouwen, een genre dat sinds de 17e eeuw door geleerde mannen werd beoefend en altijd paternalistisch en rolbevestigend was, al snel door geleerde vrouwen werd overgenomen en daar ineens een andere toon kreeg – je zou bijna zeggen, een protofeministische.
Gedichten spreken altijd iets of iemand aan. Ze vertellen niet per se verzonnen situatie, ze vereisen geen bedacht sprekend personage. Ze vereisen vooral iemand tot wie het woord zich richt.
Cornelis van der Haven en Jürgen Pieters. Lyric Address in Dutch Literature, 1250-1800. Amsterdam: AUP, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Jos Houtsma zegt
In de aankondiging van Cullens boek waar je naar verwijst is een link opgenomen naar een gesprek met de auteur in de LA Review of Books. In dat gesprek komt apostrofische lyriek ter sprake, maar er wordt denk ik niet geclaimd dat lyrische gedichten altijd iets of iemand aanspreken.
Een fascinerend aspect van lyriek is de apostrofische echter ongetwijfeld. Ik ga het besproken boek z.s.m. lezen.
Jos Houtsma zegt
Ik wilde schrijven apostrofe, maar de spellingscontrole was me even te vlug af.