Door Marc van Oostendorp
Het is een intrigerende kwestie, die de Deense taalkundige Carsten Levisen aansnijdt in een recent artikel <€> in het tijdschrift Language Sciences; in hoeverre is de taalwetenschap beïnvloed door het feit dat de meeste wetenschappelijke literatuur in het Engels is gesteld? Is het mogelijk dat we de werkelijkheid alleen maar op een bepaalde manier bestuderen doordat we nu eenmaal Engelse termen gebruiken?
Levisen bekijkt drie termen: mind, happiness en community. De eerste en de laatste worden inderdaad veel gebruikt in de taalwetenschap en aanverwante disciplines: taal is iets dat zich bevindt in de mind van de spreker, of dat een eigenschap uitmaakt van een community. Wat happiness in dit lijstje doet, is minder duidelijk en legt Levisen ook niet echt uit. Er bestaat weliswaar al een paar decennia psychologisch, sociologisch en economisch onderzoek naar happiness (wat is het, hoe kunnen individuen en staten inzetten op meer ervan), maar ik heb er letterlijk nog nooit van gehoord dat dit soort onderzoek zich ook uitstrekt tot de taalwetenschap.
Grootse conclusies
Van de termen mind en community laat Levisen vervolgens zien dat ze zowel in de Deense literatuur als in de Pacifische taal Bislama niet goed te vertalen zijn. Aan de hand van het Nederlands kun je het ook vertalen: geest en gemeenschap hebben allebei nét niet precies dezelfde betekenissen en al helemaal niet dezelfde associaties als mind en community.
Het is een beetje jammer dat Levisen er verder niet veel mee doet. Het artikel staat voor vol retoriek over decolonizing scholarship en zijn oplossing lijkt te zijn dat we ‘minder’ Engelse woorden moeten gebruiken en dat dan ‘kritischer’ moeten doen, terwijl de argumenten van zijn tegenstanders ’trivialization strategies’ worden genoemd (probeer dat maar eens in het Nederlands of het Bislama te vertalen). Het is allemaal te politiek naar mijn smaak – in Denemarken is er sowieso een curieuze taalkundige school van geleerden die het Engels van ‘moord’ en zo beschuldigen – waardoor het kennelijk genoeg wetenschappelijk bewijs is om naar drie woorden te kijken in twee lukraak gekozen talen (van de duizenen die er op de wereld zijn) om daar nogal grootse conclusies uit te trekken.
Kennis
Terwijl het natuurlijk wel degelijk een interessante kwestie is: in hoeverre wordt de wetenschap nu bepaald door het feit dat het Engels de voertaal is? Een taal met bepaalde woorden die, zelfs als je ze tot technische termen maakt met een heel specifieke betekenis, toch bepaalde associaties oproepen, en een bepaalde culturele component hebben.
Zo’n onderzoekje als dat van Levisen is natuurlijk veel te klein om hier zinnigs iets van te zeggen. Als dat al mogelijk is: je zou immers een alternatief scenario moeten opzetten waarin het Bislama de taal van de wetenschap was en dan zien of je ergens anders uitkomt. Dat zal vast het geval zijn, al denk ik dat het heel moeilijk vast te stellen.
Hier is een voorbeeld dat volgens mij wat realistischer is voor de taalwetenschap dan happiness: knowledge of language. In het Nederlands kunnen wij dat niet zo makkelijk zo zeggen: we zeggen niet dat je een taal kent, maar eerder dat je een taal spreekt. Nu zijn er bepaalde takken van de taalwetenschap, onder andere die van de Amerikaan (!) Noam Chomsky, die zich richten op taal als een vorm van kennis: ze proberen erachter te komen wat je precies weet als je een taal kent.
Je zou nu kunnen vermoeden dat dit een uitvloeisel is van het feit dat Chomsky en de zijnen allemaal Engels spreken. Maar het gekke is dan dat Nederland al heel snel een van de bastions werd van de Chomskyaanse taalkunde, en dat tot op de dag werd gebleven. Terwijl er allerlei tegenbewegingen – die bijvoorbeeld stellen dat taal niet primair iets is dat je kent, maar iets dat je doet, dus spreekt – ook weer uit Amerika komen. Zoals naar mijn ervaring in de taalwetenschap, net als vermoedelijk in ieder ander vakgebied, iedere term voortdurend ter discussie staat.
Daar komt dan nog eens bij dat er weinig aanwijzingen zijn dat taal echt zo’n sterke invloed heeft op het denken dat je er niet aan kunt ontkomen (de zogeheten ‘sterke’ Sapir-Whorf-hypothese). Er is wel enige invloed, maar waar die is aangetoond ging het over het algemeen om nogal oppervlakkige en gemakkelijk te corrigeren invloed. Dat kun je een trivialisatiestrategie noemen, maar je kunt ook proberen het te verdisconteren. Je moet als onderzoeker al je instrumenten voortdurend wantrouwen, en de Engelse taal is daar een van, maar je achterliggende aannames (‘het Engels wordt ons allen opgedrongen door die vuige Amerikanen’) horen daar net zo goed bij.
(Ik kan ook niet nalaten op te merken dat ik het wat raar vind dat zo’n artikel vol kritiek op het kapitalisme en wat niet al verschijnt in Language Sciences, dat een uitgave is van Elsevier, die vervolgens geld vraagt voor toegang tot het stuk.)
John Wervenbos zegt
Interessant. Met belangstelling gelezen.
Lucas zegt
Het is in de zin slecht dat me wel ooit is verteld door een vooraanstaande prof dat als ik in mijn artikel niet kan laten zien dat het fenomeen dat ik onderzoek ook in het Engels voorkomt, het veel minder interessant gevonden zal worden. Bizar natuurlijk als a priori standpunt over een talig fenomeen, want waarom zou Engels de norm van de samenleving zijn.
Dat lijkt me inmiddels alles behalve een Generatief probleem, waar juist steeds meer focus is op exotische talen en die ook op waarde geschat worden.
DirkJan zegt
Nieuwsgierig waarom ‘happiness’ door de schrijver was gekozen, heb ik even op de link geklikt en de gratis korte samenvatting gelezen.
Ik begrijp dat geen van de drie gekozen woorden zijn geselecteerd om hun betekenis in de taalwetenschap, maar om hun algemene meta-betekenis in de wat de schrijver ‘Anglicisation’ van de mondiale discoursen noemt. ‘Happiness’ is dan gekozen omdat het model zou staan voor de Angelsaksische opvattingen over wat zij daar vinden wat een menselijke waarde als ‘geluk’ betekent, een ‘veramerikaniseerd’ mensbeeld zou je kunnen zeggen, en in bijvoorbeeld Denemarken of Oost-Java wordt daar mogelijk anders over gedacht, maar worden die waarden door deze Engelse woorden in discussies wel opgedrongen. Dit geldt ook voor de algemene subjectieve woorden ‘mind’ en ‘community’, die zijn kennelijk ook niet gekozen om hun betekenis in de taalwetenschap, maar om hun algemene mondiale betekenis.
https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0388000117303558
Operation X zegt
In het Schiermonnikoogs merk ik hoe de taal beïnvloed wordt door het Nederlands. Er wordt gewoonweg geen wetenschap bedreven in het Schiermonnikoogs en hierdoor is de neiging groot om van Nederlandse woorden en begrippen gebruik te maken.
Het resultaat is dat een Schiermonnikoogse wereldbeschouwing ontstaat die sterk door het Nederlands gekleurd is. Het is dus algauw verleidelijk om een Nederlandse kijk, geen unieke Schiermonnikoogse kijk, op zaken te ontwikkelen.
De Schiermonnikoogse cultuur wordt meer een met de Nederlandse doordat er niet genoeg een unieke kijk ontwikkeld wordt – geeft dit mensen dan misschien het gevoel dat het Schiermonnikoogs louter een overbodig taaltje in Nederland is?
Zo wordt de Nederlandse cultuur ook meer en meer een met de Engelse die een steeds dominantere positie inneemt tegenover de Nederlandse – en kan dit leiden tot een gevoel van overbodigheid wat betreft de Nederlandse taal?
Dit geeft de indruk dat een unieke wereldbeschouwing van belang is voor de bevordering en versterking van de positie van een taal.
De prangende vraag in dit geheel is: Wat is de meerwaarde van een unieke Schiermonnikoogse of Nederlandse kijk op de wereld? Anders gezegd, wat voor nut heeft het om een echt eigen wereldbeschouwing te hebben?
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat in dit geval Levisen niet om het behouden van de ‘unieke Nederlandse kijk’ op de wereld, maar op het gevaar dat er slechts één unieke kijk op de wereld wordt geaccepteerd; dat er wordt gedaan alsof de manier waarop het Engels de wereld toevallig de enige is. Hoewel ik kritisch ben op Levisens artikel, en niet geneigd ben mij tegen het gebruik van het Engels als wetenschapstaal te keren, denk ik dat je dat wel degelijk serieus moet nemen, simpelweg doordat het wetenschappelijk zinnig is om het oog te blijven houden op alternatieven. Misschien is de aanname dat er zoiets als een ‘mind’ bestaat wetenschappelijk eigenlijk wel helemaal niet zo vruchtbaar als hij lijkt wanneer je denkt dat het de enige categorie is om over zulke dingen te denken.
Operation X zegt
“Het gaat in dit geval Levisen niet om het behouden van de ‘unieke Nederlandse kijk’ op de wereld, maar op het gevaar dat er slechts één unieke kijk op de wereld wordt geaccepteerd”
Mijn vorige opmerking gaat ervan uit dat het uitgangspunt van Levisen is. Ik neem daarom de Schiermonnikoogse en Nederlandse wereldbeschouwingen als voorbeelden van alternatieven die het scenario van een unieke kijk zouden kunnen voorkomen. De vraag is dan natuurlijk: Wat is de meerwaarde van zo een unieke Schiermonnikoogse of Nederlandse kijk? Wat voegt het toe aan het menselijk bestaan op aarde en/of wat voegt het toe aan de wetenschap, filosofie of maatschappelijke/technologische ontwikkeling?