Door Laura Bruno en Peter Alexander Kerkhof
Zoals algemeen bekend, grossiert het Nederlands in verwensingen en krachttermen die met oude ziekten van doen hebben. Interessant genoeg zou in de geschiedenis van het Nederlands ook de uitroep “krijg nou de vallende fleuris” bestaan kunnen hebben. In de Middeleeuwen verwees de ‘fleuris’ naar een beroerte en “tfallende fledercijn” naar een epileptische aanval. De Middelnederlandse woorden ‘fleuris’ en ‘fledercijn’ zijn bijvormen van ‘pleuris’ en ‘pleurisie’, een ziektenaam die oorspronkelijk naar borstvliesontsteking verwees. Maar waarom bestonden die varianten eigenlijk? En hoe kon de betekenis van borstvliesontsteking naar epilepsie veranderen? In dit artikeltje willen wij de Middelnederlandse woorden fleuris en fledercijn voor het voetlicht brengen en ingaan op hun etymologie, waarachter een interessant stukje Middeleeuwse cultuur- en taalgeschiedenis schuilgaat.
Laten we beginnen met de Middelnederlandse varianten. Het Middelnederlands kent de vormen fledercijn, fledersijn, flerecijn en fleuris in de betekenissen ‘jicht, beroerte en epilepsie’ (zie MNW s.v. fledercijn, fleuris). De wisseling tussen <c> en <s> in de Middelnederlandse woorden valt te verklaren uit het feit dat de <c> uitgesproken werd op zijn Laat Oudfrans, namelijk als s-klank. Al deze woorden gaan uiteindelijk terug op het Latijnse woord pleurisis, een Middeleeuws neologisme dat gebouwd is op Latijn pleura ‘borstvlies’. Dit Latijnse woord werd voortgezet in het Middeleeuws Franse pleurisie. Veel etymologen gaan ervan uit dat de Middelnederlandse woorden direct uit het Oudfranse pleurisie zijn ontleend (MNW s.v. fledercijn, zie ook Van der Sijs 2005: 181). Dit laat echter onverklaard waarom deze Nederlandse woorden zo afwijken van de Franse donor-vorm.
Het grootste probleem zit hem in de omvorming van van /pl/ naar /fl/. Als we die klankverandering willen verklaren, moet men, volgens ons, rekening houden met de klanksymbolische waarde van de /fl/ klank. Het Nederlands kent namelijk verschillende woorden met begin /fl/ die verwijzen naar hulpeloos rondbewegen, bv. fladderen, flubberen, flapperen. Soortgelijke woorden in het Engels (to flubber) en Duits (flackern) laten zien dat dit ideofonische systeem erg oud is. Voor een ziektebeeld waarin ongecontroleerde spiersamentrekkingen een belangrijk symptoom zijn, is deze klanksymboliek zeker op zijn plaats. We zouden dus, zoals ook Verdam (1884) doet, deze klanksymboliek als reden voor de omvorming aan kunnen wijzen.
Wat echter door Verdam over het hoofd wordt gezien is dat het Middeleeuws Frans ook een vorm plevresie met een /v/ kende (vgl. Oudprovençaals pleveri, FEW IX: 63-64). Naar onze mening, kan deze Oudfranse grondvorm hebben bijgedragen aan de /fl/ beginklank. Wanneer we Frans plevresie als startpunt nemen, is het goed denkbaar dat er afstandsassimilatie heeft plaatsgevonden zodat de begin /pl/ werd aangepast aan de /vr/ verderop in het woord, i.e. Frans plevresie > Middelnederlands *flevresie. Wellicht mogen we aannemen dat beide factoren, de klanksymboliek en afstandsassimilatie, hebben bijgedragen aan de vorming van het Middelnederlandse woord.
De /d/ in het midden van het Middelnederlandse woord fledercijn laat zich ook op twee manieren verklaren. Het kan hier om een dissimilatie van de oorspronkelijke /vr/ gaan, i.e. *flevresie > *fledresie > fledercijn. Een andere optie is dat de /v/ in de sequentie /vr/ verloren is gegaan waarna er een hypercorrecte /d/ in de lettergreep werd ingevoerd, i.e. *flevresie > *fleeresie > *fledercijn. Deze theorie wordt gesteund door de geattesteerde Middelnederlandse vorm flerecijn waarin geen /d/ voorkomt. Ook de associatie met het verouderde Nederlandse werkwoord flederen en fledderen ‘talmen, dralen, beuzelen’ kan bijgedragen hebben aan de invoeging van de /d/ (zie WNT s.v. fleeren). In dit geval, lijkt de tweede oplossing ons de meest aantrekkelijke.
Tot slot, het verschil tussen de laatste lettergreep -cijn van het Nederlandse woord en de laatste lettergreep -sie van het Franse woord moet bekeken worden vanuit het oogpunt dat beiden met een lange [i:] klank werden uitgesproken. Het verschil tussen Frans -sie en Middelnederlands -cijn is dan te verklaren als een Nederlandse aanpassing aan andere woorden die eindigen in –cijn/-sijn, zoals Middelnederlands medicijn, acijn en capucijn. Het is ook mogelijk dat de uitgang –cijn direct uit een Franse, niet-overgeleverde, variant *plevresin is overgenomen. In het Oudprovençaals vinden we namelijk een vorm plevesin waarvan het achtervoegsel geheel overeenkomt met de Nederlandse woordvorm.
Maar hoe verklaren we dat dit complex van Middelnederlandse ziektenamen (MidNL fledercijn, flerecijn en fleuris) zo’n breed scala aan betekenissen dekt, waaronder ‘jicht’, ‘beroerte’ en ‘epilepsie’? Dat zit zo: in vroegere tijden, verwezen woorden voor ziekten en aandoeningen vaak naar de symptomen. Zo verwijst het Nederlandse woord koorts naar het knarsen van tanden (cf. De Vaan 2010) en jicht naar het ‘vastgevroren’ aanvoelen van de gewrichten (zie ook De Vaan 2017: 169). Dat heeft er alles mee te maken dat middeleeuwse artsen voor het stellen van hun diagnose geheel op de symptomen aangewezen waren. Daardoor konden namen voor ziektes vanwege hun gelijkende symptomen met elkaar verwisseld worden.
Als voorbeeld van een dergelijke betekenisoverdracht kunnen we het Engelse woord gout nemen dat van het Latijnse woord gutta is afgeleid. Oorspronkelijk betekende dat woord ‘druppel’, maar later verbreedde de betekenis naar ‘stroompje’ en daarna in medische context naar ‘vloeiing van slijm’. Onder invloed van de middeleeuwse humorenleer en het idee dat er vloeistof in de gewrichten kon zitten, werd het Engelse woord gout met een reumatische ziekte zoals jicht geassocieerd. Uiteindelijk leverde dat de situatie op dat het woord gout naar meerdere ziektes verwees, waaronder dus jicht en reuma, maar ook epilepsie, in het laatste geval met een attributief bijvoeglijk naamwoord, nl. Vroegmodern Engels falling gout = epilepsie.
Een soortgelijk semantisch systeem van symptoom-associaties zal zeker ook op het woord fledercijn van toepassing zijn geweest. Vooral het symptoom van spiersamentrekkingen die zowel borstvliesontsteking, jicht als epilepsie kenmerken zal hierbij een belangrijke verbindende factor zijn geweest. Terwijl fledercijn vooral met jicht en beroertes te maken had, verwees tfallende fledercijn uitsluitend naar epilepsie, daarbij het benoemingsmotief van de Latijnse collocatie morbus caducus (de vallende ziekte) nabootsend. In de loop der tijd werd de Middelnederlandse vorm fledercijn en fleuris verdrongen door de geleerdere vorm pleuris en pleurisie en daarmee hebben we de klanksymboliek van de begin /fl/ verloren. Toch mogen we blij zijn dat ziektenamen zoals borstvliesontsteking, jicht en epilepsie niet meer elke dag worden gebruikt: We zouden namelijk niet graag de vallende fleuris krijgen!
Bibliografie
De Vaan, Michiel (2011), “Etymologie en dialectgeografie van koorts”, Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 120(3): 45-79.
De Vaan, Michiel (2017), The Dawn of Dutch: Language contact in the Western Low Countries before 1200, Benjamins, Amsterdam.
FEW = Von Wartburg, Walther (1948-2002), Französisches Etymologisches Wörterbuch. Elektronisch geraadpleegd op URL: https://apps.atilf.fr/lecteurFEW/.
MNW = Verwijs, E. & J. Verdam (1929), Middelnederlandsch Woordenboek. Elektronisch geraadpleegd op URL: http://gtb.inl.nl/search/.
Van der Sijs, Nicoline (2005), Groot Leenwoordenboek, Vandale, Utrecht, Antwerpen.
Verdam, J. (1884), “Dietsche Verscheidenheden”, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 4, 201-244.
WNT (1851-1998), Woordenboek der Nederlandsche Taal. Elektronisch geraadpleegd op deze URL.
John Wervenbos zegt
Interessant. Een grappig gegeven met een leerzame zakelijke behandeling. Fleuris (associatie net fleur en fleurig) klinkt wat vriendelijker dan pleuris, maar (her)introductie ervan in ‘omgangstaal’ zou nogal omfloerst zijn.
John Wervenbos zegt
Taalcorrectie: het is natuurlijk ‘associatie met fleur en fleurig’.
Aanvulling
Domeinen: morfologie en semantiek. Taalervaring: bij connotaties kunnen naast betekenisverschuivingen natuurlijk ook associatieve processen een rol spelen.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
Een modern etymoloog hoort te vermelden wanneer (liefst in welk jaar) fleuris is opgetekend. Speculaties over het hoe en waarom (fleuris zich uit pleuris ontwikkeld zou hebben) zijn dan zinvoller, of kunnen achterwege blijven.
Wenst u vollediger kritiek, mail naar
omaeigenhuis@gmail.com
Peter Alexander Kerkhof zegt
Dank u voor uw reactie. U heeft helemaal gelijk dat in een volwaardig wetenschappelijk artikel er jaartallen bij de attestaties horen te staan. Aangezien het hier om een populariserend artikel ging en de geïnteresseerde lezer meteen doorgelinkt werd naar de grote taalbank, leek het ons hier niet noodzakelijk.