Door Marc van Oostendorp
De Amerikaan George Lakoff is misschien wel de taalkundige wiens theorieën momenteel het meeste succes hebben buiten de taalwetenschap. Zijn ideeën over framing vind je terug bij psychologen, bij literatuurwetenschappers, in talkshows en managementboeken. Ze zeggen ongeveer dat je met je keus van woorden, beeldspraak en andere middelen de werkelijkheid op een bepaalde manier naar voren kunt brengen die jouw wereldbeeld als hij niet uitkijkt voor de tegenstander al snel onontkoombaar wordt.
Lakoff heeft er ook zelf wel het nodige aan gedaan. Hij heeft niet alleen een aantal boeken geschreven die veel onderzoekers hebben geïnspireerd, maar daarnaast ook boeken en krantenartikelen waarin hij zijn theorieën omzette in praktisch advies voor politici. Hij heeft er daarbij nooit een geheim van gemaakt dat zijn sympathie lag bij de Democraten, en dat hij zich zorgen maakte over de manier waarop de Republikeinen het publieke debat kaapten – de manier waarop hun frames voor iedereen de werkelijkheid werden, zodat de Democraten het niet konden winnen.
Waarneembare belangstelling
Ik heb het idee dat hij het eigenlijk nu ook niet meer weet.
De opkomst van Obama leek een succes voor Lakoff: hier was dan, na jaren framing door Bush, een Democraat die door die strategie heen wist te breken, iemand die de eigen Democratische boodschap, wat die ook mocht zijn, welsprekend wist te brengen, weg van die nare frames en voor de goede (‘Yes, we can’).
En toen kwam Trump.
Ik schreef er al over toen Trump in november 2016 net verkozen was: Trump lijkt me de weerlegging van Lakoffs framing-theorie, zoals Obama er de bevestiging van leek. Trump doet niet of nauwelijks aan framing in de klassieke zin, omdat die veronderstelt dat je de waarheid op een bepaalde manier weergeeft. En Trump heeft nu eenmaal geen waarneembare belangstelling voor de waarheid, het lijkt hem daar niet om te doen, zoals het hem ook niet te doen is om het bedenken van spitsvondigheden, of zelfs om het vinden van een esthetische vorm.
Podium
Het effect is er een van totale ontregeling, die de geïnteresseerde beschouwer allerwegen waarneemt: vrijwel niemand weet hoe hij moet reageren op de eigenaardige, volkomen incoherente beweringen zonder contact met de zichtbare werkelijkheid. Niemand, behalve degenen die besluiten het allemaal als prachtig te beschouwen en erin mee te gaan. In die zin is het een ontregeling die het je aanlokkelijk mee te gaan in de incoherentie. Om de werkelijkheid niet meer op een bepaalde manier te bekijken, maar haar eenvoudig te negeren.
Ik heb het gevoel dat Lakoff er zelf ook ontregeld door is, dat hij ook niet weet hoe je ermee om kunt gaan, wat hij moet doen nu er iemand op het podium is geklommen die de framing allang voorbij is. In The Guardian schreef hij vorige week bijvoorbeeld een artikel onder de titel Trump has turned words into weapons. And he’s winning the linguistic war, en zoals de titel al suggereert blijft Lakoff daarin eigenlijk zijn frame-theorie hanteren in een wereld na de frames.
Veilig
Hij doet dat bovendien naar mijn gevoel op een wat potsierlijke manier, door een aantal keer te verwijzen naar onderzoek in het brein (waarin zich ‘frame-circuits’ zouden bevinden) die een soort autoriteitsargument moeten leggen die zijn smeekbede aan journalisten moet schragen om als-je-blieft op te houden de woorden van Trump weer te geven, en als-je-blieft toch af en toe erbij te zeggen dat Trump liegt. Maar het is volgens mij onduidelijk of Trump liegt, omdat dit een intentie suggereert waarvan het onduidelijk is of die aanwezig is: de intentie om het publiek in een bepaald wereldbeeld te laten geloven.
Het lijkt mij – gesteld dat je tegen Trump bent – geen goede strategie, dat je beroepen op nogal vaag breinonderzoek en dat roepen om stilte. Misschien wint Trump inderdaad de ‘linguistic war’ en het is dan heel verleidelijk te denken dat hij dit doet omdat hij zulke geslepen taalkundige strategieën hanteert. Maar het angstwekkende is dat hij zulke misschien wel helemaal niet heeft, dat hij eerder fungeert als een taalkundig zwart gat dat alles wat maar enigszins zinnig is opslorpt zodat niemand zich meer veilig voelt; zodat je verstand stil staat.
Lucas zegt
Als er iemand framet dan is het Trump wel. De manier waarop hij tijdens de verkiezingen over zijn politieke tegenstanders praatte was niets van framing, zoals Lakoff ook terecht opmerkt. En het werkte fenomenaal, want het werd en masse overgenomen door zijn volgers. Al zijn opmerkingen over het Ruslandonderzoek—witch hunt—zijn vete tegen de media—fake news—zijn buitenlandbeleid—larceny/rapists/murderers—en ga zo maar door.
Trump framet beter dan wie dan ook; hij weet precies hoe hij zijn boodschap moet laten aansluiten bij zijn doelgroep. Dat hij daarnaast regelmatig liegt en onzin verkoopt doet daar weinig aan af. Populisme is framen. Lakoff baseert zijn analyse niet op wat vage cognitieve concepten; die zijn hooguit leuk voor de leek als verklaring. Maar hij laat juist zien dat Trump enorm goed is in de manier waarop hij zijn boodschap framet. Dat hij een ongeleid projectiel is, staat daar los van.
Het helpt ook als je politieke tegenstanders juist heel slecht zijn in framen; I’m with her. Dat was niet bepaald een succes. Sowieso was Clinton natuurlijk de droomkandidaat voor Trump: zeer ongeliefd, onderdeel van de elite, wanprestaties als onderdeel van de Obama-regering. En de democraten snappen nu nog steeds niet hoe ze het spelletje moeten spelen. Hun beste frame is “we zijn geen Trump”, maar een eigen boodschap hebben ze niet.
Marc van Oostendorp zegt
De term ‘framing’ is ambigu. Hij duidt enerzijds een aspect aan van alle communicatie: je kunt de wereld alleen beschrijven vanuit een bepaald gezichtspunt, echt objectieve communicatie is niet mogelijk, zeker niet als het gaat om waarden, zoals in politieke discussies. Anderzijds is het een term voor een bepaalde politieke communicatiestrategie om jouw visie op de wereld onontkoombaar te maken. Lakoff vond dat Bush en de zijnen daar beter in waren, en wilde de Democraten een alternatief ingeven.
Trump gebruikt naar mijn smaak een heel andere strategie. Zelfs liegen is misschien niet de juiste term, want zoals Harry Frankfurt zegt, is voor liegen nog een bepaalde verhouding met de waarheid nodig. Frankfurt zet daar ‘bullshitting’ tegenover, waarbij je dingen zegt omdat ze toevallig zo uitkomen, volkomen los van of ze nu waar zijn of niet. In mijn ogen heeft Trump van ‘bullshitting’ zijn politieke strategie gemaakt (al dan niet bewust, natuurlijk).
Het lijkt mij, anders dan jij suggereert, dat het hem er niet om te doen is andere mensen te overtuigen of de zaken op zijn manier te laten zien, zoals de oude Republikeinen nog deden. Het maakt hem niet uit of iemand gelooft wat hij zegt, en ik heb de indruk dat zelfs veel van zijn aanhangers een en ander met een korrel zout nemen. Het gaat meer om het effect van zijn woorden dan om een aanspraak op de waarheid. Volgens mij is het belangrijk dat in te zien en Bush’ strategie op een hoop gooien met die van Trump helpt daarbij niet.
Een andere kwestie is of Trump inderdaad een ‘meester’ is in wat hij doet. Van belang bij de evaluatie daarvan lijkt me o.a. dat hij onder een ander kiesstelsel de verkiezingen verloren had,
Lucas zegt
Trump bouwt deels voort op de Republikeinse tactiek die Colbert ooit zo treffend Truthiness noemde; dingen die als correct voelen, ook al zijn ze niet waar. Van sommige dingen die hij zegt is het inderdaad zo dat het vooral waar moet lijken, maar lang niet alles wat hij zegt is van die orde.
Niemand kan iets zinnigs zeggen over hoe de verkiezingen waren gegaan onder een ander kiesstelsel; dat is de zondebok van de democraten die niet kunnen accepteren dat hun kandidaat niet heeft gewonnen. Je kunt niet ex post facto het kiesstelsel aanpassen en dan doen alsof dat geen impact zou hebben gehad op werkelijk alles. De campagnes waren anders geweest, de belangen die kiezers wegen waren anders geweest, het stemmen was anders gegaan; het zijn twee fundamenteel onvergelijkbare situaties.
Maar goed, het is wat mij betreft niet de taak van de wetenschappers om partij te kiezen en uit te leggen aan de media en oppositie hoe ze Trump kunnen verslaan. Ik vind het prima als we proberen te doorgronden doe Trumps taalgebruik hem heeft geholpen om de verkiezingen te winnen, maar daarbij moet het doel niet zijn om een middel te ontwikkelen daartegen. Daar zijn de politieke partijen voor, niet de academici.
Marc van Oostendorp zegt
Dat er verband is met wat Republikeinen eerder deden, lijkt me duidelijk, net zoals onze taal hier vooral is een en ander te analyseren. Daar ging mijn opmerking over die alternatieve verkiezingsuitslag ook over: om het idee dat Trumps tactiek ‘meesterlijk’ was, terwijl de Democraten er niets van bakten, te relativeren. De wereld had er met inzet van dezelfde retorica aan beide kanten ook amders uit kunnen zien, dus is er weinig reden voor dergelijke evaluatie. Wel lijkt mij dat Trump alleen al doordat hij gewonnen heeft de regels van het spel veranderd heeft – ik blijf erbij dat het hele idee van framing er in ieder geval voor de Amerikaanse politiek zijn waarde mee verloren heeft, dat het begrip eerder doet af- dan toenemen.
Wouter van der Land zegt
De kern van het probleem is denk ik niet het einde van frames, maar het einde van het rationele debat. Je HOEFT de ander niet meer te overtuigen en jouw analyse van deelonderwerpen hoeft niet eens te kloppen, zolang de uitkomst bij de basisoveruigingen van je groep past.
Onderzoek naar framing heeft daar denk ik aan bijgedragen, omdat dit laat zien dat rationaliteit voor een deel een illusie is. Dit is doorgeslagen naar de opvatting dat rationaliteit onmogelijk is en er alleen maar meningen bestaan.Dit leidt tot succes van politici die als een soort cartoonfiguur die meningen het meest duidelijk kunnen belichamen, dat wil zeggen met allerlei uitvergrote en versimpelde eigenschappen en oneliners. Op links krijg je dan de ideale schoonzonen met gestreken hemdsmouwen (Blair, Obama, Macron, Jessias, etc.), op rechts de eigenwijze (zaken)mensen in (maat)pak van buiten de politiek die de boel komen ‘opschudden’ (Trump, Fortuin, Berlusconi, Baudet, etc.) en op de flanken roeptoeterende activisten.