Zojuist verscheen een nieuw nummer van de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, met véél aandacht voor de literatuur van de achttiende eeuw en het leven dat daarin tintelt. Het nummer, het eerste van jaargang 41, opent met twee artikelen over werk van Weyerman. Kornee van der Haven betrapt Weyerman bij diens vertelpraktijk op ‘wanordelijke orde’. Daarbij baseert hij zich in zijn verrassend betoog op Weyermans gebruik van de anekdotische uitweiding. Over Piet fopt Jan (1737) schrijft Jac Fuchs en over de verhouding met het werk dat op Weyermans bureau lag. In de derde bijdrage richt Rietje van Vliet het vizier op de Amsterdamse boekverkoper Petzold en diens relaties met Weyerman. John Besseling besluit in dit nummer zijn vijfluik over Joan Jacob Mauricius, met aan het slot een kritische evaluatie van Mauricius’ verhouding tot de Verlichting. Bescheiden noemde Besseling zijn stukken ‘bouwstenen voor een biografie’, maar met die bouwstenen is intussen een heuse biografie ontstaan. Iets geheel anders biedt Anna de Haas’ artikel over de weduwe Vrombout, door Jan van Gijsen vereeuwigd als tandmeester. De lezer vindt in dit nummer behalve genoemde vijf artikelen nog kleinere bijdragen over pruikendragerportretjes, goudpoeder en kant, de gebruikelijke recensies en signaleringen en een overzicht van recent verschenen literatuur.
Laat een reactie achter