Door Marc van Oostendorp
Wat een eigenaardig opinieartikel, gisterenavond in NRC Handelsblad. Het verdedigt de geesteswetenschappen, dus dan ben je al snel geneigd om hoera! te roepen. Het is bovendien geschreven door twee historici, en dan ook nog eens door historic met de namen van dichters (Couperus en Six) dus zou je denken dat dit er twee zijn van onze kant. Tweewerf hoera!
Maar ze doen wel erg wilde beweringen.
Couperus en Six reageren op een artikel van de decanen van de Nederlandse Letterenfaculteiten van een paar maanden geleden dat de geesteswetenschappen ook al verdedigde, maar volgens de historici gingen de decanen daarbij voorbij aan “de voornaamste bestaansreden voor de geesteswetenschappen in hun huidige vorm: ze zijn het product van, en leveren tegelijkertijd een essentiële bijdrage aan, een liberaal-democratische samenleving”. Aan het eind van hun betoog gaan ze nog een stapje verder: “De geesteswetenschappen zijn een onmisbare pijler onder onze samenleving.”
Zonder ironie
Het eigenaardige is dat Couperus en Six hun bewering niet echt onderbouwen. Ze geven een aantal voorbeelden van zaken die ze hun studenten leren: politieke retoriek kritisch bekijken, begrijpen waarom sommige democratieën slagen en andere mislukken, en nog een aantal zaken. Dat is allemaal interessant, maar het is niet meteen duidelijk op welke manier zoiets een ‘onmisbare pijler’ is onder onze samenleving.
Het zou ongetwijfeld goed zijn voor de democratie als meer mensen beter getraind werden in het doorzien van politieke retoriek of allerlei maatschappelijke ontwikkelingen in een historische context zouden plaatsen. Dat zeg ik zonder ironie. Het is alleen onduidelijk hoe het opleiden van hooguit een paar honderd mensen per jaarc in dit soort zaken van je vak een ‘pijler onder de democratie’ maakt. Zijn die studenten van Couperus en Six uiteindelijk uitermate invloedrijk? Leiden zij op hun beurt ook weer honderden andere mensen op? Is de hoge kwaliteit van het maatschappelijk debat te danken aan al dat onderwijs? Is die kwaliteit dan zo hoog?
Dragers
Ook dit klinkt, merk ik, weer sarcastisch, en dat wil ik eigenlijk niet. Het lijkt me oprecht heel nuttig als er mensen zijn die – bijvoorbeeld- de politieke geschiedenis bestuderen en zo proberen te doorgronden hoe de politiek werkt, hoe de wereld werkt. We weten veel te weinig van dat soort dingen, en we begrijpen er nog minder van.
Het werk dat Six en Couperus doen is daarmee heel zinnig. Maar ze bederven het in dit artikel door zo’n grootse claim te doen en die niet te onderbouwen. Ik denk in ieder geval niet dat het gemiddelde Kamerlid of de gemiddelde ambtenaar – zelf sociologie gestudeerd, of waterbouwkunde, en hoe dan ook werkzaam voor Kamer of ministerie, zelf echte dragers van de democratie – ineens overtuigd raakt van het belang van de geesteswetenschappen door de bewering dat het een ‘pijler’ is van de samenleving.
Redding
Terwijl Six en Couperus het naar mijn gevoel wel in de juiste hoek zoeken, een hoek die de decanen in hun stuk ten onrechte wat onderbelicht hielden: die van het onderwijs. Om bij hun vak te blijven: de samenleving kan best een wat beter geïnformeerd debat gebruiken over de aard en de toekomst van de democratie. Dat lukt alleen als we zoveel mogelijk mensen de kritische instrumenten geven voor dat debat. Ik zou dan eerder denken aan middelbaar dan aan hoger onderwijs. Maar Six en Couperus leiden hopelijk de leraren op die dat zelf op hoog niveau kunnen doen. Het is nog niet zo, het moet juist beter.
En in die zin is het probleem dat de twee eerder te laag inzetten dan te hoog. Het gaat er niet om dat er minder bezuinigd moet worden op de geesteswetenschappen, maar dat er veel meer naartoe moet, vooral om de kwaliteit van het onderwijs en daarmee van het maatschappelijk debat te verbeteren.
Want die geesteswetenschappen zijn nu – helaas – geen pijler onder onze democratie, maar ze zouden er weleens de redding van kunnen zijn.
Jona Lendering zegt
Ik kon het niet meer met je eens zijn.
Ik heb de indruk dat de humaniora hun missie zijn vergeten: een pedagogisch programma om de samenleving beter te laten denken. In plaats daarvan hebben de betrokkenen zich teruggetrokken in nooit met de wereld gedeeld onderzoek.
Triest voorbeeld: een symposium (UvA, 2015) over “geesteswetenschappelijke visies op de vluchtelingencrisis”. Ik was niet de enige die zich afvroeg waarom die visies de afgelopen jaren zo goed verborgen waren gehouden. Ik zou niet zeggen dat pas als de vluchteling verdronken is, de geesteswetenschappers van zich lieten horen, maar degene die het wel zei had een punt.
Ondanks de verschraling van de humaniora tot geesteswetenschappen, en de even nodeloze als evidente afwezigheid uit het debat, houdt men vast aan de rechtvaardiging dat men de samenleving beter leert denken. Ik weet niet waar deze zelfbegoocheling vandaan komt en ik weet ook niet of de geesteswetenschappen verdedigd moeten worden.
De humaniora wel.