Door Henk Wolf
Onzijdige zelfstandige naamwoorden zijn woorden die als regel het bepaalde lidwoord het krijgen, niet de. De meeste Nederlandse woorden zijn heel duidelijk wel of niet onzijdig. Het is bijvoorbeeld altijd ‘het huis’ en nooit ‘de huis’. En het is ook altijd (niet-onzijdig) ‘de aap’ en nooit ‘het aap’.
Nou is het gekke dat een klein groepje onzijdige woorden tegen de verwachting in soms toch ‘de’ krijgt. Het bekendste voorbeeld van zo’n woord is zout. In “de strooiwagen strooide het zout over de weg” is dat nog een gewoon onzijdig woord, maar in “wil je me de zout even aangeven?” duikt opeens het onverwachte lidwoord de op.
Metonymie
Wat de systematiek achter die lidwoordwisseling is, is nooit goed opgehelderd. Het Genootschap Onze Taal verwees vandaag in een Facebookbericht naar een advies uit 2011, waarin gesteld wordt dat ‘de zout’ in plaats van ‘het zout’ gebruikt zou worden door mensen die ‘de zoutstrooier’ bedoelen en dus de inhoud (‘zout’) gebruiken voor de bevatter van die inhoud. Dat is een vorm van metonymie. Het advies is hier te vinden.
Dat het gebruik van ‘de zout’ metonymisch zou zijn, heb ik wel vaker gehoord, maar ik zie er eigenlijk geen enkele aanwijzing voor. Het lijkt me zelfs ronduit incorrect.
Niet-telbaar
Als eerste is het zaak om te noemen dat de vervanging van het door de alleen voorkomt bij zogenaamde niet-telbare zelfstandige naamwoorden. Zulke woorden kun je niet in het meervoud zetten en je kunt er geen verkleinwoord van maken doordat ze niet daar aparte dingen verwijzen, maar naar stoffen. De lidwoordwisseling is onmogelijk bij telbare zelfstandige naamwoorden zoals kaasje. Niemand zegt bij mijn weten “wil je me de kaasje even aangeven?”, ook niet als dat kaasje heel metonymisch in een doosje zit.
Deel van de maaltijd
We komen het lidwoord de bij anders meestal onzijdige woorden vaak tegen als die woorden verwijzen naar iets eetbaars en als dat eetbare deel uitmaakt van de maaltijd. Natuurlijk zitten onderdelen van de maaltijd vaak ergens in en natuurlijk kun je “geef me de zout” interpreteren als ‘geef me de zoutstrooier’. Wezenlijk is echter dat de keuze voor het lidwoord de met de gebruikscontext samenhangt. Wie de zoutstrooier pakt om z’n tuinpaadje ijsvrij te maken, zal niet zo snel zeggen dat ie dat ‘met de zout’ doet.
In de context van de etenstafel is ook lang niet altijd sprake van een mogelijke metonymische interpretatie. Googel maar eens op ‘de rookvlees’. Dan vind je zinnen als ‘de rookvlees is in dunne plakjes gesneden’ en ‘beleg het broodje met de spinazie, daarna met de rookvlees’. Ook voor mijn taalgevoel zijn dat volstrekt normale zinnen en in geen van beide is ‘de rookvlees’ metonymisch te lezen. Ik kan ook heel makkelijk zeggen: ‘Schuif de rookvlees even aan de kant, dan is er op die schotel nog ruimte voor de kaas’. Een metonymische interpretatie is daarbij niet alleen onwaarschijnlijk, maar zelfs uitgesloten: niemand zal die zin interpreteren alsof de schotel verplaatst moet worden.
Eetbaar
Het gebruik van ‘de zout’ is soms ook nog heel goed mogelijk als je iets verder van de etenstafel af gaat. “De zout is op” komt op internet een paar keer voor en klinkt voor mij heel gewoon, althans als het gaat om tafelzout. Wie dat zegt, staat waarschijnlijk met een lege zoutstrooier in z’n hand en constateert dat er geen (niet-metonymisch) zout meer in zit. Ik denk niet dat een gemeentewerker die met een beteurd gezicht constateert dat hij de strooiwagen niet kan vullen, “de zout is op” zal zeggen. Als hij mijn taalgevoel deelt, zal ie ‘het zout’ zeggen.
Nog een (voor mij welgevormd) internetvoorbeeld: “de bier is duur/goedkoop”, waarbij bier volgens mij alleen als stofnaam gelezen kan worden.
Kan dat wel?
Het gebruik van de bij onzijdige woorden lijkt bepaald te worden door de combinatie van het betekenisaspect ‘(potentieel) onderdeel van de maaltijd’ met de formele eigenschap ‘ontelbaar zelfstandig naamwoord’. Ik heb daar wel eens met iemand over gesproken die veel meer verstand van semantiek heeft dan ik en die het heel vreemd vond dat ons brein een eigenschap als ‘onderdeel van de etenstafel’ zou gebruiken om woorden afwijkende eigenschappen te geven. Waarschijnlijk is dat ook waar, maar toch is dat blijkbaar hoe het hoofd van Nederlandstaligen werkt.
Dit stukje verscheen eerder op het weblog van Henk Wolf.
Rob Alberts zegt
Het blijft voor mij onduidelijk en onbegrijpelijk.
Heeft de Franse Taal hier nog enige invloed op?
Vragende groet,
DirkJan zegt
Dat Onze Taal, of beter gezegd Van Dale, vindt dat ‘de zout’ verwijst naar een zoutstrooier vind ik een dubieuze aanname waar ik niet achter sta.
Ook uw bewering dat ‘de’ als lidwoord bij onzijdige woorden vooral voorkomt in relatie tot de maaltijd en bij ontelbaar zelfstandige naamwoorden vind ik een volslagen slag in de lucht en is denk ik aantoonbaar niet juist. Hieronder nog een aantal woorden die zowel met ‘het’ als ‘de’ kunnen.
aanrecht, affiche, animo, colofon, deksel, gordijn, kaft, klimop, matras, molecuul, periodiek, prospectus, schap (plank), schilderij, soort, sprei, uniform, vuilnis, zadel, zout
Ik denk dat er niet een eenduidige verklaring is voor het aanvoelen van ‘de’ of ‘het’ bij deze woorden, de een leert het met ‘de’, de ander met ‘het’ en al jong hoor je beide varianten door elkaar die je daardoor beide goed in de oren klinken. Niet alle taalverschijnselen zijn met een sluitende reden te verklaren.
Henk zegt
Dat zijn andersoortige gevallen, DirkJan. Bij die woorden is de variatie onafhankelijk van de gebruikscontext: sprekers die ‘de sprei’ goedvinden, vinden die vorm in alle gebruikscontexten goed, sprekers die ‘het sprei’ goedvinden, doen dat ook in alle contexten. Het advies van Onze Taal en mijn stukje gaan niet over dat soort variatie.
DirkJan zegt
Dat was me dan niet duidelijk, maar los daarvan blijf ik bij mijn reactie.
Rob Duijf zegt
‘De rookvlees’ stuit mij tegen de borst. Mijn taalgevoel zegt, dat het ‘het rookvlees’ moet zijn, net zo goed als ‘het pekelvlees’… Dat zal waarschijnlijk met taalopvoeding hebben te maken? Ik kan me niet herinneren, dat ik er ooit op ben gecorrigeerd…
Mij schoot ook nog ‘de krat’ of ‘het krat’ te binnen’, maar dat is iets anders, begrijp.ik uit bovenstaande.
DirkJan zegt
Dat er mensen zijn die ‘de rookvlees’ zeggen, komt vast doordat het weliswaar het vlees is, maar de rook. Dan is er mogelijk een neiging naar ‘de’. Er is geen enkel houvast waarom je een woord ‘het’ noemt, dat moet je domweg leren. Daarom is er een trend onder (allochtone) jongeren gaande om het-woorden met ‘de’ aan te duiden: de meisje, de feestje. Het is ergens ook een overbodig lidwoord, maar het zal niet snel verdwijnen is mijn inschatting.
Rob Duijf zegt
Bij ‘de’ meisje en ‘de’ feestje gaan mijn taalharen recht overeind staan, maar ook bij onze buren is er geen equivalent van ons bepaald lidwoord ‘het’.
Ik vraag me af, hoe zich dat zo heeft ontwikkeld. Het Latijn daarentegen kent geen lidwoord; daar kun je aan de uitgang van de nominativus zien welk geslacht een zelfstandig naamwoord heeft.
Een levende taal beweegt en ontwikkelt zich, maar dat strekt zich voorbij meerdere generaties uit. Wellicht dat uiteindendelijk ook ons onzijdig bepaald lidwoord ‘het’ in de taalevolutie zal sneuvelen.
Wat doen we ondertussen tegen het optreden van ’taalkippenvel’ bij het ‘onjuiste’ gebruik van het bepaald lidwoord?
Yoïn zegt
Wat interessant is, is dat dit in dialecten zoals die van de Noord-Brabantse Langstraatregio vaker voorkomt, naast ‘de zout’ en ‘het zout’.
Er lijkt daar een onderscheid te zijn tussen de stofnaam en een tastbaar object:
’t hòp (de plant in het algemeen) vs. de hòp (de vruchtkegel)
’t schòrs (algemeen: het spul aan de boom) vs. de schòrs (bijvoorbeeld versnipperd als bodembedekker)
’t illestiek (de stof) vs. d’n illestiek (een elastiekje)
’t flenèl (de stof) vs. de flenèl (een lapje flanel)
(Merk op dat hop en schors in het Standaardnederlands niet eens onzijdig zijn.)
Bovenstaande voorbeelden gaven me verschillende informanten. Ik ben het nog aan het uitpluizen.
Misschien is het dus ook in het Standaardnederlands niet beperkt tot etenswaren, maar zit er hetzelfde systeem achter.
Rob Duijf zegt
Grappig! Ten aanzien van ‘schors’: ‘de’ schors geeft mij een ‘goed gevoel’, maar ‘het’ schors voelt niet verkeerd… Kijk naar de volgende zinnen in Wikipedia:
‘De schors (…) is het dode buitenste deel van de bast. HET bestaat uit kurk.’
Je zou ook kunnen zeggen: ‘deze’ (de schors dus) bestaat uit kurk. ‘De bast’ daarentegen kan alleen maar ‘de’ zijn…
Bert de Waart zegt
Het moet rond 1980 geweest zijn, toen mijn kinderen opeens aan tafel gingen vragen om de zout en de water. IK dacht toen dat dat kwam doordat de meeste dingen waar je aan tafel om vraagt de-dingen zijn. Het is trouwens gewoon overgegaan.
Bert de Waart
yvdamme zegt
“De zout” klinkt voor mij gewoon verkeerd. Mijn taalharen gaan ongeveer even fel overeind staan als bij “de meisje”. Zou het kunnen dat dit vooral een Nederlands probleem is?
Marc van Oostendorp zegt
Of dit verschijnsel alleen in Nederland voorkomt, weet ik niet. Een ‘probleem’ is het in ieder geval niet; tenzij je het een probleem vindt om twee verschillende betekenissen met verschillende vormen te benoemen.
Persoonlijk lijkt mij overigens dat het ‘probleem’ altijd ligt bij mensen van wie de ’taalharen’ fel overeind gaan staan wanneer anderen een constructie gebruiken die ze niet kennen. Dat getuigt van weinig gevoel voor de rijkdom van de taal, en het lijkt me moeilijk om zo te leven. Mijn advies zou zijn om wat te wennen aan taalvariatie.
Mient Adema zegt
Ja, het een is herkenbaarder dan het ander, maar wat is het nu? Ik lag in mijn slaap (want dit soort onmogelijke vragen doorklieven mijn dromen) te denken aan het herlabelen van begrippen. Als je aan tafel om het zout vraagt, dan moet je toch niet aan de gevolgen denken (vieze handen, rommel op tafel, grote afwas). Dus heb je het over de zout, want je bedoelt niet het zout zelf maar het zout inclusief zijn omgeving. En dat rookvlees dat de rookvlees wordt is ook niet het vlees dat alle eigenschappen van rookvlees heeft maar dat toevallig wel op die schotel ligt. Het zijn voorbeelden van begrippen waarin de essentie niet de boventoon voert, maar vertegenwoordigers zijn van de funktie die ze moeten vervullen.
Het is maar een idee. En het wordt vaker de dan andersom, doordat in ons hoofd zit dat de het generale en meest normale lidwoord is. En het vecht terug door het monopolie op verkleinwoorden op te eisen. Het lidwoordverschil slaat eigenlijk nergens op.
Wouter van der Land zegt
De oude verklaring hiervoor is meen ik dat de formule ‘mag ik de’ als één geheel in het geheugen is opgeslagen. De gedachte aan de situatie van eten roept de zegswijze ‘mag ik de…’ op en die is ontstaan door de vele de-woorden aan tafel: DE maggi, DE wijn, DE ketchup, DE suiker. ‘Mag ik de appelsap’ klinkt ook volkomen normaal. Maggikde is dus feitelijk één woord.
Over haren die overeind gaan staan: ik corrigeer iedereen die foutief ‘de havo’ zegt en wordt dan raar aangekeken.
Rob Duijf zegt
Ja, daar zeg je wat: de HAVO, de MAVO, de PABO, maar toch het VWO… Hoe kan dat?
Mient Adema zegt
Ja, maar dat is toch een ander verschijnsel dan waar we het hier over hebben. HAVO, MAVO en PABO zijn naast onderwijsinstellingen (abstract) ook nog gebouwen waar dat onderwijs gegeven wordt. Het VWO is enger en geeft alleen het onderwijs aan. Toen ik vroeger naar het Marnix liep dat laten we zeggen nu onder het VWO viel ging ik niet naar de VWO, maar naar het VWO (en daarvoor kon ik ook gewoon thuis blijven).
Bij afkortingen gaat het weleens mis met die lidwoorden omdat de combinatie voluit niet meer begrepen wordt. Ik laat mijn haren overigens netjes gekamd als iemand over het RIAGG begint.
Rob Duijf zegt
Dank Rient! Helder.
Nico Spilt zegt
Wie zegt dat nou: “Geef me de zoutstrooier eens door”. Een zoutstrooier hang je achter een vrachtwagen wanneer het vriest. Aan tafel gebruiken wij een zoutvaatje.
DirkJan zegt
‘Het’ zoutvaatje! 🙂
Rob Duijf zegt
Hahaha… Ik heb ook DE zoutmolen op tafel staan…
Gerard van der Leeuw zegt
‘De’ meisje gaat mij ook veel te ver. Het komt vrij eenvoudig van niet Nederlanders, die denken: ‘een meisje, da’s toch een vrouw’ en niet beseffen dat alle verkleinwoorden onzijdig zijn. Het mannetje net zo goed als het meisje. Of het zoutvaatje en het pepermolentje. Ook het besef dat alle woorden eindigend op- ‘sel’ onzijdig zijn is weg. Het deksel, het hoofddeksel, het stelsel, het porbeersel, het geknutsel. Het is echt niet moeilijk: maar er is geen onderwijzer meer die zijn kroost (het kroost) deze dingetjes (het dingetje) leert… Als ze maar begrijpen wat er staat…… Sic transit…..