Door Fabian Stolk
In de NRC van maandag 10 september 2018 vraagt iemand, die klaarblijkelijk getergd is, zich (maar doordat zijn vraag in de landelijke avondkrant is afgedrukt, vraagt hij in principe ook heel Nederland) af waarom een gedicht van Ester Naomi Perquin, vigerend de Dichter des Vaderlands, ‘gedicht’ mag heten. Dat gedicht stond afgedrukt in de NRC.
De vraagsteller lijkt overigens minder een vraagsteller dan een retorische-vraagsteller want het antwoord lijkt in zijn vraag besloten. De gewraakte tekst van Perquin wordt, zo legt hij uit, niet gekenmerkt door metrum, niet door [eind]rijm, niet door binnenrijm, niet door structuur, niet door wat ook maar dat de tekst op een echt gedicht zou doen lijken. Perquin is evenwel geen poëzievernieuwer, want de ingezonden-briefschrijver suggereert op dat een dergelijke vraag ’tegenwoordig’ vaak in hem opwelt.
Vroeger waren gedichten gedichter, kennelijk. Toen waren ze nog voorzien van metrum, eindrijm, binnenrijm, structuur en meer wat des gedichts is. Vroeger zou een gedicht als dat van Perquin eerder een ‘korte “column”‘ hebben geheten, denkt, retorisch, de vraagsteller. Misschien omdat je vroeger naast columns ook lange en korte columns kon onderscheiden. En inderdaad: voor een column zou het betreffende gedicht ‘Methode‘ van Perquin opmerkelijk kort zijn. Maar toch, er wordt in fraaie taal een gedachte in ontwikkeld. Heel columnesk.
De presentatiewijze evenwel, het kernachtige en betekenisrijke spel met de paradox, de meer geïmpliceerde dan geëxpliciteerde betekenis van de tekst, de al dan niet gespiegelde herhaling van woordgroepen, de fasering van de tekst door witregels in eenheden die door hun gelijkvormigheid goeddeels best wel op strofen lijken, meer in het bijzonder op typische Perquin-strofes, met slinkende regellengte, dat alles maakt de tekst toch echt ook tot een gedicht. Denk ik.
In de tweede regel van de tweede strofe zegt Perquin iets over echte vragen: ‘Men aarzelt, stelt vragen.’ Twee zinnen in één, zonder voegwoord ertussen, waardoor de eerste zin hetzelfde kan zeggen als de tweede, en andersom. En zie (hoor!): de klankherhaling van men-stelt, aar-vra en zelt/gen. Wat een rijmpatroon in vier metrisch geordende lettergrepen (tweemaal een amfibrachys). En wat een prachtige vertraging is dat samengestelde zinnetje na die lange zin ervoor die over twee regels is uitgesmeerd. Wat een ritme.
Alleen daar al zie je dat dit niet zomaar betogend proza is, maar vooral weloverwogen en welluidende en veelzeggende poëzie.
Dit stuk verscheen eerder op In den vrolijken hermeneut.
Wouter van der Land zegt
Je zou ook kunnen proberen om de gedachte van de briefschrijver serieus te nemen, in plaats van deze proberen te ‘weerleggen’. Veel moderne gedichten zijn identiek met ingedikte columns, maar dan met extra klankherhalingen en ongewone regelafbrekingen.
Van gedichten.nl pluk ik het volgende gedicht van Arnon Grunberg:
Al die mensen die zeggen:
Je moet ophouden met die onzin, eindelijk ouder worden.
Zie je die gezichten.
Dat zijn nou de gezichten van mensen die ouder zijn geworden.
Opgehouden met die onzin.
In proza zou dat zijn:
Al die mensen die zeggen: Je moet ophouden met die onzin, eindelijk ouder worden. Zie je die gezichten. Dat zijn nou de gezichten van mensen die ouder zijn geworden. Opgehouden met die onzin.
Wat is het grote verschil? Deze stijl van dit soort moderne gedichten en columns zitten nu eenmaal dicht bij elkaar, het zijn zeer vergelijkbare teksten. Zie ook bijvoorbeeld het fantastische werk van Sylvia Hubers.
Ton Harmsen zegt
Fabian Stolk legt vakkundig en overtuigend uit wat de kwaliteiten van dit gedicht zijn. Daarmee gaat hij wel degelijk serieus in op de gedachte van de briefschrijver. Na zijn explicaties las ik het gedicht beter, en kon ik het nog meer waarderen. En ik hoop dat dat voor de briefschrijver ook geldt.
De vraag van de briefschrijver of het misschien over Mein Kampf gaat valt te beantwoorden met de informatie dat de naam (althans voorletter en achternaam) van de Führer een anagram is van The Liar.