Door Willem Kuiper
Tijdens de brunch ben ik gewoon de papieren Volkskrant door te bladeren. Zo viel mijn oog begin deze week op de WiBra column van Sylvia Witteman, met als titel ‘Willem’. Als drager van die naam voel je je onwillekeurig aangesproken, en dat gevoel werd er alleen maar sterker op bij het lezen van de eerste alinea:
Zowat niemand wil meer Nederlands studeren, las ik in de krant. Dat wil zeggen, in Nederland. In het buitenland doet de studie het gek genoeg veel beter. Vooral in Polen schijnen ze er wel pap van te lusten, wat merkwaardig is, want de Polen die ik in Nederland tegenkom, zijn meestal fruitplukker of stukadoor en hun Nederlands idioom gaat niet veel dieper dan ‘lekker biertje’, dus wat die lui met Mariken van Nieumeghen en ‘Ambrosia wat vloeit mij aan/ uw schedelveld is koeler maan’ aanmoeten, ontgaat me (‘en alle appels blozen’).
Ik las verder:
Toen ik zelf halverwege de jaren tachtig Nederlands ging studeren, noemde ik het nuffig ‘Neerlandistiek’, dan léék het nog wat. Mijn keus was voornamelijk ingegeven door luiheid: wie studeerde kreeg 600 gulden per maand van de overheid, wat beter was dan niets, en Nederlands sprak ik al vrij behendig, dus dat scheelde alweer. Ik vermoedde bovendien dat wetenschap best leuk kon zijn, want Karel van het Reve schreef er vaak geestige stukjes over.
Karel van het Reve hield op 8 december 1978 de Johan Huizinga lezing, en gaf die als titel mee: ‘Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid’. U kunt hem nalezen in de DBNL als u deze link volgt. Strikt genomen is Literatuurwetenschap iets anders dan Neerlandistiek, maar ik heb er alle begrip voor dat voor een student de overeenkomsten groter kunnen zijn dan de verschillen. Zelf ben ik er tijdens mijn studie (1969-1975) niet mee lastig gevallen. Wij werden ondergedompeld in ‘filologie’: Waarom staat er wat er staat? Maar ik kan mij de inslag van deze Reviaanse meteoriet nog goed herinneren. De klap was ook in Amsterdam te horen, waar de Literatuurwetenschap nog niet zo’n hoge vlucht genomen had als in sommige andere universiteitssteden. Meen mij te herinneren dat men zich aan de Herengracht meer of vooral met Receptie-esthetica bezighield.
Tegenwoordig zitten ze nog maar met zijn zessen in een klasje, maar in mijn tijd trok Nederlands nog tamelijk volle zalen. Het overgrote merendeel van mijn studiegenoten wilde romanschrijver worden. Zelf wilde ik veel liever lezen dan schrijven, zij het niet de boeken die door het curriculum werden voorgeschreven, want die gingen allemaal over ‘het analyseren van een betoog’ of de een of andere middeleeuwse ‘Willem die Madocke maekede’; taaie kost, in aanmerking genomen dat niemand, ook de hoogleraren niet, precies wist wie die ‘Willem’ was, of wat ‘Madocke’ inhield, laat staan waarom Willem die Madocke gemaakt had.
Jammer dat ze hier het woord ‘Reinaert / Reynaert’ niet gebruikt. In Amsterdam hadden wij het over de “Reynaert”, maar in Leiden en Utrecht spelde men “Reinaert”. Dat had te maken met enerzijds de synoptische diplomatische editie van W.Gs Hellinga – wiens initialen buiten Amsterdam altijd onjuist gespeld werden als W.Gs. – en anderzijds de eclectische kritische editie van Jacob Wijbrand Muller. Die twee boeken waren elkaars uitersten, en zelfs dat is een eufemisme.
Ja, dat was een tegenvaller, voor iemand die gehoopt had dat de studie vooral zou bestaan uit het lezen van – en ouwehoeren over – fijne romans en eventueel zélf een beetje leren schrijven, prettig terloops maar toch scherpzinnig en grappig, kortom, net zoals Karel van het Reve, al had die mij wat betreft de leukheid van wetenschap toch een lelijk rad voor ogen gedraaid.
Hier aangekomen moest ik denken aan de avonden dat universitaire docenten middelbare scholen bezochten om daar voorlichting te geven over de studie Nederlands. Heb ik ook gedaan, met wisselend succes. Ik legde dan uit dat van lezen houden mooi meegenomen was, want als je voor letterkunde koos dan moest je je eerst door een rijstebrijberg van boeken heenlezen om in Luiletterland te komen. Maar dat Nederlands studeren meer, veel meer was dan boeken lezen. Ik vertelde dan dat het lezen van de romans van Louis Paul Boon voor mij doorslaggevend geweest was om Nederlands te gaan studeren. Om er vervolgens achter te komen dat ‘Moderne Letterkunde’ niet hetzelfde was als eigentijdse letterkunde. Op dat hele Instituut voor Neerlandistiek was er maar één docent die geïnteresseerd was in Boon. Maar dankzij de Universiteitsbibliotheek kon ik boeken en tijdschriften lenen met daarin ‘voorstudies’. Boon was behalve broodschrijver ook journalist. Wat begon als een berichtje in de krant werd vervolgens een verhaal in een tijdschrift en nog later een hoofdstuk in een boek. Daarbij maakte de feitelijke werkelijkheid plaats voor een literaire werkelijkheid. Een lezende lezer kreeg alleen het eindresultaat onder ogen, een onderzoekende lezer kon het boek in zijn wordingsgeschiedenis volgen: zien wat was weggelaten, zien wat was toegevoegd en zien wat er was veranderd.
Ook bleek die 600 gulden volstrekt niet toereikend. Ik zocht en vond een bijbaantje, als telefonist op de taxicentrale. Het was gezellig werk, lekker met vrouwen onder elkaar, het betaalde behoorlijk en we kregen zelfs kerst-pakketten, met ragout in blik en bladerdeeg-bakjes. Kom daar maar eens om, in de wetenschap!
Ja, dat werkende leven beviel me goed. Fijne boeken lezen deed ik tóch wel, tussen het taxi’s dirigeren door, de studie kwam op een laag pitje te staan en uiteindelijk hield ik er maar helemaal mee op.
Tot op de dag van vandaag heeft er trouwens nog nooit iemand naar mijn diploma gevraagd.[De Volkskrant, dinsdag 18 september 2018]
Ik ben blij dat Sylvia Witteman in een vroeg stadium ingezien heeft dat de studie Nederlands haar niets te bieden had, want nu kan ik haar columns lezen, waar ik vaak genoeg heel erg om moet grinniken. Hardop lachen en eten gaan niet goed samen. Zij is een schrijfster geworden, en een goede ook! Maar … bezien met ogen van nu is haar verstandige keuze ten koste gegaan van het rendement van de opleiding. In mijn ouderwetse ogen is dat absolute onzin. In mijn perceptie is de studie Nederlands een lange trein met veel wagons en in elke wagon een andere docent. Die trein rijdt met een flinke gang naar een heel ver land, en wie zich onderweg bedenkt of naar een ander land wil reizen of terug naar huis, mag uit- of overstappen zonder zwarte piet of strafpunten. Wie met die trein verder wil, hoeft niet op zijn eenmaal ingenomen zitplaats te blijven zitten, maar mag zich vrij door de hele trein bewegen en kijken wat er in die andere wagons gebeurt of te doen is. De docenten in die wagons hoeven alleen maar te vertellen over perioden, auteurs en teksten waar zij écht verstand van hebben en waarvan zij de nuances kennen. En dan niet op de manier van: De Reynaert / Reinaert is mooi, en nu ga ik j(ulli)e leren waarom hij mooi is, en hoe mooi hij is. Zoals een échte kok van willekeurige ingrediënten een smakelijke maaltijd bereiden kan, zo kan een ervaren taal- of letterkundige zijn voorbeelden aan de actualiteit ontlenen, en in mijn geval laten zien hoe gedurende de Middeleeuwen gedacht werd over bijvoorbeeld de afschaffing van de dividendbelasting of de Brexit (die niet doorgaat). Voordat studenten iets willen en kunnen leren moeten zij eerst belangstelling hebben. Op de middelbare school kun je dingen leren die je niet begrijpt, op de universiteit kun je alleen maar dingen leren als je ze begrijpt. Studenten leren het meest van de antwoorden die zij krijgen op door henzelf gestelde vragen.
Tijdens mijn leven zijn de universiteiten vastgoedmagnaten en projectontwikkelaars geworden en zijn studies verworden tot opleidingen, waarvoor je je diep in de schulden moet steken. In neo-liberale ogen is studeren investeren in je toekomst, dat wil zeggen (meer dan) voldoende geld verdienen om je studieschuld te kunnen aflossen, daarnaast een hypotheek op een woonhuis te kunnen betalen en een extra grote auto te kunnen aanschaffen voor de kids en de honden. Toen ik studeerde had je nog scharrelstudenten, en wie 7 jaar over zijn studie deed, was snel. Opeenvolgende kabinetten hebben daar plofstudenten van gemaakt, die op de middelbare school al zeker moeten weten wat zij straks willen studeren en later willen worden, en daarvan niet meer kunnen afwijken zonder in tijdnood te komen en in geldnood te raken. Een vak studeren, excuus, een opleiding volgen die niet naar geld stinkt, is gekkenwerk. Wie gaat er nu nog middeleeuws Latijn studeren? Wat kun je daarmee verdienen? Minder dan een beetje hosselaar die dealt in de buurt van een middelbare school. En dat terwijl wij een zeer grote behoefte hebben aan kenners en kennis van onze culturele ijsberg onder water.
De studie Nederlands zou moeten lijken op de studie geneeskunde, een vak met een roeping. een vak dat je gaat studeren zonder dat je van te voren precies weet wat je uiteindelijk worden gaat: kinderarts, geriater, tandarts, gynaecoloog, oogarts, psychiater of plastisch chirurg. Ik was absoluut niet van plan om Middelnederlandse letterkunde te gaan studeren, dat gebeurde op een zeker moment toen ik erachter kwam dat ik iets begreep dat de tekstediteur niet begreep. Daarom wordt de een kinderarts en de ander geriater. De een kan met kleine kinderen overweg, de ander met hoogbejaarden. Maar om studenten in staat te stellen die keuze te maken heb je veel meer docenten nodig dan de universiteiten zich nu kunnen en mogen en willen veroorloven en hebben studenten veel meer tijd nodig dan zij nu ‘krijgen’. Academisch onderwijs mag geen verdienmodel zijn met meer water dan wijn in het glas.
P.S. In de digitale Volkskrant van 18 september had de column van Sylvia Witteman een andere titel: ‘Fijne boeken lezen deed ik tussen het taxi’s dirigeren door’. Denk dat die titel te lang was voor de papieren krant.
Laat een reactie achter