Door Sterre Leufkens
Ik vind taal leuk. Net als jullie, Neerlandistiek-lezeressen en -lezers, en net als Paulien Cornelisse en de half miljoen mensen die haar eerste boek Taal is zeg maar echt mijn ding kochten. Wat heerlijk, dat wij taal allemaal zo leuk vinden, wat een warm bad van gemeenschappelijk taalgenot! Dat zou je dan denken. Maar taalliefhebbers zijn er in soorten en maten.
Genieters
Ten eerste hebben we de enthousiastelingen als Cornelisse zelf. In het voorwoord van haar nieuwe columnbundel, Taal voor de leuk, beschrijft ze hoe het er bij haar aan toegaat. Ze heeft een gesprekje met iemand, diegene zegt iets, en vervolgens blijft ze daar nog de hele dag over doordenken. Waarom zei hij dat zo en niet anders? Hoe kan dat nou? Hoe kan het überhaupt dat gesprekjes wel eens goed aflopen, ondanks de sociale onhandigheid van alle betrokkenen? Het fascineert haar eindeloos.
Dat plezier in ogenschijnlijk doodgewoon taalgebruik is voelbaar in ieder stukje. Bellenblaas dat in het Tsjechisch bublifuk blijkt te heten. Conducteurs die seinstoring uitspreken als zijnstoring (een soort identiteitscrisis?), en die een schwa voor de stations plakken: UhLelystad! Herstel! UhDrontennnn! Klusjes, stoere vrouwen en de zwaarte des levens zijn ‘pittig’ gaan heten, terwijl heet eten inmiddels ‘spicy’ is. Cornelisse heeft een scherp oog voor zulke alledaagse taalverschijnselen (nog eentje dan: woorden op -sel klinken meestal vies, zie baksel, braaksel, beenwindsel) en voor de kleine gekkigheden van mensen.
Haar observaties zijn niet alleen herkenbaar, maar vooral ook erg grappig opgeschreven. En dat is een kunst. Humor in een gesprek brengen is één ding – in mijn ervaring is een grap schrijven nog duizend keer moeilijker. Het wordt als snel geforceerd jolig (zoals een recensent het blog van ondergetekende eens noemde), of het komt gewoon niet over. Maar bij het lezen van dit boekje schoot ik regelmatig hardop in de lach. Bijvoorbeeld bij de scène in een zeker ecoyuppen-supermarkt, waar Cornelisse in krom Spaans toeristen helpt met betalen (es bien!) en verzucht: ‘Zelden heb ik me zo nuttig gevoeld.’ Of in het stukje over hoe we de waarheid achter struisvogelpolitiek niet hebben willen zien. Zelfs het register is hilarisch. Een fragment:
akelig 78
– doorligwonden 79
– misselijk 79
– ovenschotel 79
– trui 79
allochtoon 39
anders nog iets 82
– anders nog niets 83
Uitpluizers
Je zou zeggen: zo veel lol met taal, daar zullen taalkundigen dan wel dol op zijn. Persoonlijk ben ik dat inderdaad, maar ik heb zat collega’s die het maar zo-zo vinden. Zij behoren tot een tweede categorie taalliefhebbers: die van de mensen die verder willen dan de observatie. Ze houden van analyseren, doorgronden, verklaren. Ze vinden Cornelisses stukjes oppervlakkig: het stopt bij de grapjes, het is alleen maar leuk.
Cornelisse kan zich in die karakterisering denk ik prima vinden, al ziet zij het als een positieve kwalificatie. Haar werk ligt naar eigen zeggen in het verlengde van cabaret (Cornelisses ‘hoofdberoep’ is cabaretière, met zeurklank, zie: è), en niet in het verlengde van taalwetenschap (wat ze ooit een jaar studeerde). Het is dus welbewust en expres: het gaat Cornelisse expliciet niet om het analyseren, maar om het op lichte toon verwonderen. Voor mij sluiten die twee dingen elkaar niet uit, maar misschien gaat voor taalliefhebbers à la Cornelisse de lol er juist af, wanneer ze de boel gaan uitpluizen. Een beetje zoals de mensen die, toen ze op de middelbare school opeens literaire thematiek en motieven moesten analyseren, alle lust tot lezen hebben verloren.
Oordelers
Toch hebben de uitpluizers en de genieters ook iets gemeen. Ze ergeren zich niet. En dat is het verschil met taalliefhebbers-type-3: de mensen bij wie taalpassie zich uit in het afkeuren van ‘foute’ taal. Die bij alles wat ze horen en lezen zich eerst een vooral afvragen: is dit wel goed? En alleen genieten wanneer het antwoord ‘ja’ is. Zo zag ik recent op Facebook de volgende mening over Cornelisse voorbij komen: “Als ik haar boeken uit heb, betreur ik haar vrijblijvendheid. Waarom niet oordelen?”
Ik vind dat nou juist de charme. Taal ís leuk. Waarom wél oordelen? Wie wordt daar nou beter van? Het Nederlands zeker niet. Vandaar mijn pleidooi voor dit hilarische boek vol taalgenot. Taal voor de verwonder.
Paulien Cornelisse. Taal voor de leuk. Uitgebracht in eigen beheer.
Meer informatie en bestellen op www.pauliencornelisse.nl
Peter Altena zegt
Oh, de Facebookmening, die was van mij. Nu wel wat uit de context gehaald, maar allez. De schematische voorstelling van groep 3 – mensen die zich ergeren, van wie de passie versmald is tot het uitschreeuwen van ‘fout’, wat een akelig volk toch -, daarin gaat nauwelijks vermomd een oordeel schuil. Begrijp me goed, ik lees het werk van Paulien Cornelisse met plezier, maar zou het aangenaam vinden wanneer haar veroordelen niet slechts het oordelen van derden geldt. Durf te oordelen! Verwonderen is een groot goed, maar dat sluit een oordelend vervolg niet uit, dunkt me. Verwonderen wordt anders gemakkelijk éénzang, een vertrouwd wijsje. Een vertekening van de oordelende mens tot ’taalnazi’ intussen, niet in deze bespreking maar niettemin veel gelezen, zou ik graag willen blijven veroordelen.
msvandermeulen zegt
Durf te oordelen? Ik zou juist zeggen: durf níet te oordelen. Voor oordelen is weinig durf nodig wat betreft taal, dat kan iedereen. Kijk maar eens naar de Facebookpagina van Taalvoutjes. Juist beschrijven zonder oordeel lijkt me de dappere weg, want dat is maar weinigen gegeven.
Waarom moet dat oordelen überhaupt zo nodig, wat voegt dat toe? Je kunt toch ‘gewoon’ fenomenen onder het voetlicht brengen? In ieder ander populair-wetenschappelijk domein dan taalwetenschap is dat niet alleen gebruikelijk, je wordt met de nek aangekeken als je oordeelt. ‘We zien hier een nieuwe diersoort, die vind ik heel lelijk en is eigenlijk fout’. Het is ronduit bizar dat dit bij taal niet ‘mag’.
Lucas zegt
Laten we wel wezen, er zijn absoluut foute dieren om allerlei redenen: naakte molratten (lelijk), panda’s (eet bamboe terwijl die het amper kan verteren), vogelbekdieren (ben je nu een zoogdier of vogel?)… Gelukkig hebben we de dodo uitgeroeid, een foute diersoort minder!
Sterre Leufkens zegt
Dag Peter,
Je FB-reactie is inderdaad uit de context getrokken, dus ik ben blij dat je gereageerd hebt om je punt in context te zetten en te verdedigen. En inderdaad, ik oordeel zelf ook, over de oordelaars.
Zoals ik in een andere reactie hieronder uitleg, vind ik het vervelende van oordelen over het dagelijks taalgebruik van derden dat het mensen afremt om hun eigen taal vrij te gebruiken en ervan te genieten. Dat komt hun taalbeheersing (in de zin van: de vaardigheid om de normen te volgen) uiteindelijk ook niet ten goede. Ik heb het dan over taaloordelen als ‘anglicismen zijn vreselijk’, niet over oordelen als ‘ik vind haar taalgebruik mooi/saai/grappig’.
Ik oordeel dus over oordelen, omdat ik denk dat het (ondanks de goede intenties die er denk ik meestal achter zitten) een schadelijk effect heeft. Maar ik zal oordelaars geen ’taalnazi’ noemen, dat doet de goede intenties tekort en heeft dan een eigen schadelijk effect.
Peter Altena zegt
Mee eens. Aangename reactie! Het is wel een begrijpelijke reflex: mensen die horen dat je leraar Nederlands bent en dan je zeggen dat je maar niet op hun taalgebruik moet letten of zich bij voorbaat verontschuldigen. Maar die reflex zie je ook bij vreemde talen: je moet maar niet op mijn Frans letten, want dat was niet mijn beste vak. Leraren Nederlands hanteren wel het rode potlood, maar niet overal en altijd. En ach, de jacht op taalfouten in het dagelijks leven heeft ook iets van een onschuldig gezelschapsspel. Na dat spel gaan we gewoon door met het aanmoedigen van plezier en geluk in het spreken en schrijven, het lezen en luisteren.
Wouter van der Land zegt
“Waarom wél oordelen? Wie wordt daar nou beter van? Het Nederlands zeker niet.”
Waarom ‘zeker niet?’ Je kunt door als leden van de taalgemeenschap elkaars taalgebruik te becommentariëren toch toewerken naar een meer gevarieerd, meer effectief en creatiever taalgebruik? Zo hebben we Homerus, Vergilius, Shakespeare, Mallarmé etc. gekregen. Het lijkt mij ook beter wanneer omroepers in de trein bijvoorbeeld standaardformuleringen gebruiken, zodat de klant zo goed mogelijk geïnformeerd wordt.
Wat Cornelisse doet, moet ze natuurlijk zelf weten. Een half miljoen boekjes verkopen in eigen beheer, goed bezig! Maar Youp verkoopt vergelijkbare oplages door in elke alinea iemand te veroordelen…
Sterre Leufkens zegt
Als Homerus en co door de correcties van hun taalgenoten zulke goede taalgebruikers zijn geworden, dan is dat inderdaad mooi. In mijn optiek zijn er echter veel taalgebruikers die juist worden afgeschrikt door verbeteringen, die niet meer zo goed durven spreken en schrijven. En, waar ik in bovenstaand stukje vooral op doel: mensen verliezen het plezier in taal, gaan het zien als iets gevaarlijks (o jee, straks maak ik een fout!), in plaats van als iets moois waar je plezier aan kunt beleven. Daarom oordeel ik over het strenge oordelen over taalgebruik van anderen. Dat veroordeling goed verkoopt is helder inderdaad.
Ik ben het trouwens geheel het met je eens dat het belangrijk is dat in mensen in de trein zo goed mogelijk geïnformeerd worden, en ook bijvoorbeeld ambtelijke brieven zouden zo helder mogelijk moeten zijn. Oordelen over begrijpelijkheid vind ik 100% legitiem. Waar het me om gaat zijn oordelen van het type ‘het is verschrikkelijk om ‘zeg maar’ te zeggen’, ‘mensen die ‘hun hebben’ zeggen zijn dom’, etc.
Peter Altena zegt
Wat er zo heldhaftig aan is om niet te oordelen, ontgaat me. Het is slechts weinigen gegeven. Jaja. Lees ik hierin enige zelffelicitatie? Tuurlijk, het is belangrijk om eerst de verwondering het volle pond te geven, dan met alle kracht trachten te begrijpen wat er aan de hand is, maar wie het daarbij laat, verricht naar mijn idee half werk. De vergelijking met de bestudering van het dierenrijk is wel koddig, maar slaat de plank mis. Als we het dan toch over het dierenrijk moeten hebben: het uitsterven van de dodo (jaaaaaa) registreren we, zoals we het naderend uitsterven van bepaalde diersoorten slechts te registreren hebben? Dacht het niet. Ik vrees dat nu ineens déze vergelijking mank blijkt te lopen.
Er is voortreffelijke taalbeheersing, redelijke en krakkemikkige. Wie het voortreffelijke prijst, mag het krakkemikkige laken. Dat laken vergt vanzelfsprekend evenredigheid, dat wil zeggen: een brugklasser die iets onhandigs formuleert, verdient het niet om belachelijk gemaakt te worden.
Als een taalkundige uitdrukkingen waarin het voetlicht (‘onder het voetlicht’) optreedt, verhaspelt, dan mag dat gekritiseerd worden. Als taalkundigen echter kritische taalgebruikers neerzetten als ‘bakvissen’ – dat werd dan weer niet uit de Facebookdiscussie gehaald -, als taalnazi’s, dan lijkt me dat de wereld op zijn kop. Misschien moet de Urteilskraft weer gewoon het taalgebruik gelden en niet degenen die daarover oordelen.
msvandermeulen zegt
“Wat er zo heldhaftig aan is om niet te oordelen, ontgaat me.” Heldhaftig (wat ik een overdreven woord vind in deze context overigens) betekent voor mij iets afwijkends durven doen. Zoals de bron die ik noemde liet zien, komt oordelen veel vaker voor, dus niet oordelen is afwijkend, dus heldhaftiger.
“maar wie het daarbij laat, verricht naar mijn idee half werk.” Maar dan slaat dus vrijwel de hele wetenschap volgens jou de plank mis, want die oordeelt zelden.
“Er is voortreffelijke taalbeheersing, redelijke en krakkemikkige.” Absoluut, en je kunt daar kritisch op zijn. Maar dat hoeft niet altijd. Nogmaals: zie alle wetenschappelijke tijdschriften.
” zoals we het naderend uitsterven van bepaalde diersoorten slechts te registreren hebben?” Nee, je kunt best advies geven. Maar bij taal is dat heel vaak onzinnig. Een uitstervende diersoort is slecht, zoals een uitstervende taal slecht is. Maar er is niks slechts of verloederends aan het gebruik van het woord ‘awkward’ of ‘het ding wat’, of de spelling ‘kontakt’. Misschien niet volgens de norm, maar niet slecht, en dus niet het oordelen waard.
” een brugklasser die iets onhandigs formuleert, verdient het niet om belachelijk gemaakt te worden.” Ja, maar lagergeletterden en tweedetaalsprekers wel? Sowieso vind ik het belachelijk dat je mensen belachelijk maakt (we zijn toch volwassen).
“ls taalkundigen echter kritische taalgebruikers neerzetten als ‘bakvissen’ – dat werd dan weer niet uit de Facebookdiscussie gehaald -, als taalnazi’s,” Ik noem nooit mensen zo. Probleem is waar de kritiek op gebaseerd is, vaak iets volstrekts willekeurigs als ‘ik heb het zo geleerd’.
“‘onder het voetlicht” ja, ik heb die uitdrukking ‘verkeerd’ gebruikt. Maar als wetenschapper wil ik dan begrijpen waarom ik dat heb gedaan. Dát is waar wetenschap om draait: begrip. Zie ook: d/t-fouten, waarom maken we die? Zie link hieronder.
“Misschien moet de Urteilskraft weer gewoon het taalgebruik gelden en niet degenen die daarover oordelen.” Nu wordt het écht vreemd. Wetenschappers mogen, nee moeten van jou oordelen over verhaspelde taaluitdrukkingen, maar mogen niet oordelen over de oordelaars. Waarom zou dat dan niet gewoon ook mogen, je mag toch overal kritiek op hebben?
http://taalschrift.org/editie/76/waarom-laten-we-dt-fouten-staan
Peter Altena zegt
Wetenschappers beperken zich zelden tot begrijpen alleen. Bij analyse past ook oordeel en engagement. Soms gaat het oordeel vooraf aan de analyse – bijvoorbeeld bij de keuze van het object van onderzoek: het moet de moeite van het onderzoek waard zijn, wat een oordeel veronderstelt -, soms volgt het op de analyse – deze visie op het gedicht, deze geneeswijze is beter, te verkiezen enz. Het lijkt me uiteindelijk niet bevredigend om het inzicht te beperken tot begrip of de conclusie dat we in een wondere wereld leven. De mens, ook de wetenschapper, oordeelt niet uitsluitend, maar wel vrijwel voortdurend. Dat ik pleit voor het oordelen over taaluitingen en niet over beoordelaars is een beetje een plagerijtje: het beoordelen van beoordelaars vindt ongeremd plaats, terwijl de kritiek op taaluitingen al snel suspect gevonden wordt. om te plagen heb ik het tegenovergestelde voorgesteld. Ik geloof niet dat ik gepleit heb voor de bespotting van lagergeletterden enz., maar het lijkt me onzinnig om spot te verbieden. Satire is altijd ook taalkritiek: oh oh scheurgras!
Voor mij is de kern dat kritiek op taalgebruik kan leiden tot verbetering van taalgebruik. ‘Het ding wat’ enz., waarom zou je niet streven naar het goede? Het volgen van een taalnorm – tuurlijk mag die veranderen, maar voorlopig doen we het ermee – is volstrekt niet in strijd met creativiteit: fout is meestal fout, het is geweldig om op een bijzondere manier gedachten te kunnen verwoorden.
Ik geloof niet dat veel taalkundigen protest hebben aangetekend bij het diskwalificeren van kritische taalgebruikers als ’taalnazi’. Toen ik bezwaar maakte tegen de diskwalificatie van een kritische taalgebruiker als ‘bakvis’ vond ik niet veel taalkundigen aan mijn zijde. Dat heeft me, ik durf het woord bijna niet te gebruiken, geërgerd.
DirkJan zegt
Oordelen over mensen die oordelen is ook een vorm van oordelen en een taalwetenschapper is iemand die het oneens is met een andere taalwetenschapper. Het blijft tobben.
Anton zegt
Hold my beer, wat zou je denken van zakken voor het examen zelfverklaring?
@gstschrvr tweette
Bas Heijne op de Dag van het Literatuuronderwijs over teksten van zijn hand in het eindexamen Nederlands: “Ik weet niet of ik voor mezelf een voldoende zou halen.” #dlo #dlo2018
Marc Kregting zegt
Volgens mij blijven hier wat kleine dingetjes door elkaar lopen.
Ten eerste: moeten taalfouten en -onbenulligheden gesignaleerd worden? Waarom niet, denk ik dan. Het zou arroganter zijn weg te kijken, zeker indien een fout, kromme uitdrukking of onsmakelijk beeld (zoals: ‘taalnazi’) epidemisch wordt. Ik volg Peter Altena dus dat er correcties mogen blijven komen. En oordelen evenzeer. Zoals de beschreven afkeer van leukigheid iets treurigs uitserveert, zo heeft niet-pretentieus zijn, en zich het recht voorbehouden niet te oordelen, een nogal hovaardig trekje. Verwondering kan even blasé uitpakken als een doorwrochte analyse.
Wel stelt Sterre Leufkens terecht dat we ons bij het kritiseren niet als schoolmeesters hoeven te gedragen, laat staan dat er leedvermaak kan geplengd. Dat is het tweede punt: welke toon draagt de kritiek? Voor mij telt daarbij eveneens de originaliteit. Ik slaag er bijvoorbeeld niet in onder de indruk te raken van columns door een NRC-eindredacteur tegen kantoor- en consultancytaal. Als die dan ook nog worden gebundeld, zou ik veeleer menen dat de tijd rijp is voor een weerwoord.
Ten slotte is het de vraag of zwakkere taalgebruikers moeten worden ontzien. Wat mij betreft niet, juist beginnelingen of anderstaligen verdienen alle aandacht van de wereld. Dat is iets heel anders dan hun het idee geven het zwijgen te worden opgelegd. Voor hoe het ook kan, verwijs ik graag naar een reeks boekjes voor laaggeletterden van de Vlaamse vereniging Wablieft.
Het meest kritisch mogen van mij professionals worden bejegend – journalisten, letterkundigen, hun pedagogische heelmeesters, et cet. Uit de comments van Marten van der Meulen begrijp ik dat dit niet in de publieke ruimte gebeurt, maar op Facebook. Hopelijk gaat het dan niet alleen om foutjes, maar ook om slordigheden. Bijvoorbeeld de titel van bovenstaande posting dunkt me door en door ironisch, bewust over the top.
Ook literaire schrijvers zijn uiteraard professionals. Bij hen interesseert me stijlkritiek zeker, ondanks de zuurpruimerij die dat kan geven. Van literatoren mag je immers hopen dat ze taal op een hoger (is niet meer: ‘creatiever’) plan brengen. Dit laat onverlet dat iedere schrijver wel beurse plekken heeft. Regel per regel kun je waarschijnlijk iedereen pakken.
Dan lijkt het me minder relevant om auteurs uit te pikken die helemaal niet pretenderen hogere stijlprofeten te zijn. Wanneer deze ambitie er wel overduidelijk is, en recensenten achten haar meer dan himmelhoch gerealiseerd, mag het fameuze rode potlood worden geslepen