Door Henk Wolf
Deze maand onderzoekt de Raad van Europa of Nederland de afgelopen vier jaar wel genoeg voor z’n minderheden heeft gedaan. Volgens de Nederlandse overheid zou het daarbij alleen om de Friezen moeten gaan, maar de deskundigen van de Raad van Europa zijn het daar niet helemaal mee eens. Ik schuif als een van de vele informanten ook een middag met de deskundigen rond de tafel.
Het onderzoek maakt deel uit van een visitatie die om de vier jaar plaatsvindt. Daarbij kijkt een groep deskundigen in opdracht van de Raad van Europa of de verschillende Nederlandse overheden zich houden aan het zogenaamde Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden. De meeste volksvertegenwoordigingen in Europa hebben dat verdrag goedgekeurd. De Nederlandse Eerste Kamer heeft dat in 2005 gedaan.
Kaderverdrag en Handvest
Dat Kaderverdrag is een stuk minder bekend dan het Europees handvest voor regionale talen of talen van minderheden en de twee documenten worden nogal eens met elkaar verward. Het Handvest is een document waarin overheden beloven goed te zorgen voor de kleine talen die vanouds op hun grondgebied worden gesproken. Daar kunnen concrete toezeggingen bij horen, zoals in het geval van het Fries in Nederland, maar dat hoeft niet. De Nederlandse overheid heeft bijvoorbeeld wel steun toegezegd voor het Nedersaksisch, Limburgs, Jiddisch en Romani, maar zonder die steun te concretiseren.
In het Kaderverdrag wordt geen steun toegezegd voor iets abstracts als talen, maar concreet voor mensen die tot een minderheid behoren. Dat hoeven niet per se minderheden te zijn die een eigen taal spreken. Het gaat in het Kaderverdrag bovendien om een specifiek soort minderheden, namelijk ‘nationale minderheden’. Dat zijn groepen mensen die een ‘natie’ vormen. Wat dat precies is, is nergens duidelijk vastgelegd, maar het WNT geeft definities waarin natie ongeveer hetzelfde is als stam of volk, termen die in Nederlandse oren nogal vreemd klinken en die in veel gevallen beter aansluiten bij de praktijk in het vanouds door etnische spanningen en verschuivende grenzen geplaagde Oost-Europa.
De Friezen en het Fries
De Nederlandse overheid heeft maar één groep mensen als ‘nationale minderheid’ aangewezen: de Friezen. Daar heeft de Raad van Eruopa in 2013 al kritiek op gegeven. Volgens de deskundigen die Nederland toen beoordeelden zouden minimaal de Sinti en Roma (in de volksmond nog vaak zigeuners genoemd) ook zo’n status als nationale minderheid verdienen. De overheid wijst verdere erkenningen echter af.
De Friezen zijn natuurlijk een groep die zich hoofdzakelijk in taal van de meerderheid onderscheidt. Wat de Raad van Europa over de Friezen zegt, gaat dan ook in alle gevallen over de Friese taal. In 2013 constateerde de toenmalige visitatiecommissie dat er te weinig Fries in de media te lezen was. Hoewel de media natuurlijk geen staatszaak zijn, nodigde de commissie de overheid wel uit met financiële ondersteuning bij te dragen aan de hoeveelheid Fries in de media. Ook wees de commissie erop dat er een samenhang was tussen de geringe hoeveelheid Fries in de gedrukte media en de beperkte leesvaardigheid van veel Friezen in de eigen taal, iets waar de overheid als toezichthouder op het onderwijs wel wat aan kon doen. Verder constateerde de commissie toen dat inwoners van Friesland wel het officiële recht hebben om in contacten met de overheid vrij tussen Nederlands en Fries te kiezen, maar dat er in de praktijk nog steeds politiemensen zijn die geen Fries verstaan, iets wat in Friesland van tijd tot tijd tot kleine mediarelletjes leidt. Ook het recht om in de rechtszaal Fries te spreken stond door een tekort aan rechtbanktolken onder druk. Verder uitte de commissie haar zorg over gemeentelijke herindelingen die de verworven rechten van Friestaligen konden aantasten.
Terugblik op de vorige visitatie
Bij elke visitatie blikt de commissie van deskundigen terug op de vorige visitatie. Naar verwachting zal de commissie nu constateren dat de gemeentelijke herindelingen de positie van het Fries inderdaad verzwakt hebben. De Fryske Akademy heeft onlangs namelijk onderzocht wat de gemeentelijke fusies voor het taalbeleid betekenen. Artikel 7 van het Handvest (dat andere document dus) schrijft voor dat fusies niet tot een minder Frieszinnig taalbeleid mogen leiden, iets wat door de Friese beweging vaak wordt geïnterpreteerd alsof een fusiegemeente het taalbeleid van de Frieszinnigste fusiepartner moet overnemen. Daar in de praktijk alleen niets van terecht. Grote fusiegemeenten kiezen veel meer voor het Nederlands dan hun kleine voorgangers. Vooral inwoners van de voormalige gemeenten Littenseradiel, Wymbritseradiel en Boarnsterhim, die zoveel mogelijk dubbeltalig werkten of waarin het Fries een voorkeurspositie had, hebben dat na de fusie gemerkt.
In 2013 constateerde de Raad van Europa dat er in het basisonderwijs te weinig leerkrachten waren die het vak Fries konden geven. Onze hogeschool kreeg toen een compliment voor het nascholingsprogramma dat we hadden opgezet. De Nederlandse overheid werd ‘aangemoedigd’ iets aan het probleem te doen. Recent onderzoek van mijn collega’s Albert Walsweer en Nynke Anna Varkevisser heeft laten zien dat het probleem nog steeds groot is. Dat zal ik dit jaar ook aan de commissie laten weten. In het voortgezet onderwijs constateerde de commissie de vorige keer dat de tijd die voor het vak Fries was ingeruimd, vaak maar een uur per week, onvoldoende was om de officiële kerndoelen te halen. Ook daar zou de overheid wat aan moeten doen. Er is sindsdien niet veel veranderd. Dat zal ik de commissie ook laten weten. Verder zagen de beoordelaars een risico in de sluiting van kleine scholen, waarvan er relatief veel een drietalig (Fries-Nederlands-Engels) model hebben. De provincie probeert kleine scholen langer open te houden door het minimumaantal leerlingen per school anders te berekenen. Dat is in elk geval een goede ontwikkeling.
Andere zorgen
Hoewel het Kaderverdrag dus formeel alleen betrekking heeft op de Friezen, spraken de beoordelaars in 2013 toch hun zorg uit over onder andere de behandeling van Sinti en Roma, over de toename van antisemitisme en van anti-moslim- en anti-immigratieretoriek door “sommige politici”, over de omgang met Poolse immigranten en over het gebrek aan contact tussen diverse minderheden en de meerderheidsbevolking.
Een erkenning van de Sinti en Roma zit er niet in, schrijft de Nederlandse regering in een zelfevaluatie, maar de overheid heeft op nationaal en gemeentelijk niveau wel verschillende overlegstructuren waarin de wensen en problemen van deze groep wordt besproken. Het gaat dan vooral om schoolverzuim onder Roma- en Sintikinderen, om de woonvorm (in woonwagens), om het probleem van stateloosheid bij een deel van de Sinti en Roma, en om discriminatie. Dat zijn allemaal heel andere problemen dan die waarmee de Friezen te maken hebben.
In 2013 constateerde de visitatiecommissie dat discriminatie in Nederland vaak niet leidt tot vervolging en dat veel slachtoffers ervan niet weten welke mogelijkheden zij hebben om hulp in te schakelen en aangifte te doen. De deskundigen gaven toen een ‘krachtige aanmoediging’ aan de overheid om mensen die een grote kans lopen op discriminatie beter te informeren over ‘hun rechten en de beschikbare rechtsmiddelen’. Daar heeft de overheid zich wel iets van aangetrokken. Zo zijn in 2017 de antidiscriminatievoorzieningen van de Nederlandse gemeenten geëvalueerd en aangepast. Ook is net voor het verschijnen van het vorige rapport het College voor de rechten van de mens in het leven geroepen, dat (niet-bindende) uitspraken doet over zaken waarin mogelijk sprake is van discriminatie. Er zijn verder vanaf 2015 publiekscampagnes waarin mensen worden gewezen op de mogelijkheid tegen discriminatie in het geweer te komen. En via een meldwijzer en een app kan discriminatie makkelijker worden gemeld.
Wie meer over de Nederlandse uitvoering van het Kaderverdrag wil weten, vindt op de volgende pagina veel relevante informatie: link.
Laat een reactie achter