Door Alan Moss
Laat het aan historici en letterkundigen om de meest obscure anekdotes en spraakmakende details van hun favoriete schrijvers boven tafel te krijgen. Denk aan Grip, de opgezette raaf van Charles Dickens, het masturbatiedagboek van sprookjesschrijver Hans Christian Andersen of de vermeende nazi-sympathieën van Lucebert. Ook over mijn speeltuin, die van de zeventiende eeuw, worden soms smakelijke feitjes opgeduikeld. Soms blijken die niet te kloppen. Dat resulteert dan weer in een wat mij betreft veel smeuïger, Myth Busters-achtig artikel dat de zin van de onzin probeert te scheiden. Ik kan daar als zelfbenoemd pedant enorm van genieten. Door een ‘spectaculaire transcriptiefout’ en een biograaf die uit persoonlijke ervaring sprak, is weleens aangenomen dat de dichter en toneelschrijver P.C. Hooft (1581-1647) kleurenblind was. Hoe dan?
De Reis-heuchenis en de reconstructie van een oogziekte
Halverwege de negentiende eeuw werkte Johannes van Vloten (1818-1883) aan een vierdelige uitgave van de brieven van Hooft, een huzarenstukje van zo’n tweeduizend pagina’s. Als staartje laste hij de Reis-heuchenis in, Hoofts feitelijke en bondige journaal van zijn educatiereis naar Frankrijk tussen 1598 en 1601. Dat manuscript wordt veilig bewaard in de KB. Voor historici en biografen is de tekst een handige aanvulling om iets te kunnen zeggen over de jonge jaren van een van de kopstukken van de Gouden Eeuw. We weten waar hij was, wat hij zag en wat hij deed. De onderzoeker komt echter bedrogen thuis als hij iets wil achterhalen over Hoofts persoonlijke interesses of leefwereld. Zijn vermeende romance in Italië met ene Isabella, waar andere brieven en gedichten naar knipogen, schittert door afwezigheid. In 1990 zette Schenkeveld-van der Dussen het verslag weg als apert oninteressant, als ‘een van de grootste tegenvallers uit de literatuurgeschiedenis.’ Vanwege een vermeend gebrek aan ‘egodocumentair karakter’ werd de Reis-heuchenis weggelaten in het compendium van reisverslagen van Lindeman, Scherf en Dekker uit 1994. Zo belandde de Reis-heuchenis in het verdomhoekje.
Uit dit verguisde, anemische reisverslag wist H. van Tricht in 1951 niettemin stof te vinden voor zijn biografie van Hooft. Met behulp van weinig tekst doet hij daarbij soms grote uitspraken. De openingsregel van het journaal, ‘1599 Den vierden is Pieter Corneliszoon Hooft wt Rochelle gereden’, leest Van Tricht als een teken van mondigheid, zelfredzaamheid, een kritische geest en een lust tot reizen. Dat is nogal wat. Ook wijst Van Tricht erop dat Hoofts summiere beschrijvingen een aanwijzing zouden zijn voor zijn desinteresse in de beeldende kunsten. Een andere hypothese schrijft hij in een voetnoot:
Dit hangt ongetwijfeld samen met zijn bijziendheid. Brandt zegt dat hij zich al vroeg van brillen bediende en op zijn oude dag zonder bril kon lezen. Dit betekent, verneem ik, minus 3 dioptrieën. Maar zijn zwijgen over kleuren, behalve een enkele keer als een gids of zijn verstand hem kan hebben voorgelicht, kan bovendien op kleurenblindheid wijzen. 4% van de mannen is dat. Een kleurenblinde ziet gewoonlijk de kleuren wel, maar door geringe intensiteit, vooral van het rood, is hij dupe van verwarringen, en, dit wetende, is hij geneigd erover te zwijgen. Experto crede. Een kras voorbeeld is zijn verslag van de opening van het jubeljaar 1600 door de paus, met een processie van een menigte kardinalen. Hij zegt: “de cardinalen hebbende altsamen witte muijlen, ende costelijcke rokken van broduirwerck als anders.”
Hoofts bijziendheid is bekend. Daarover schreef biograaf Gerard Brandt (1626-1685) al in 1677: “Om zyn gezicht, dat zwak was, te versterken, diende hy zich vroeg van brillen (…)”. Door het vermeende gebrek aan kleur in de Reis-heuchenis ging Van Tricht een stapje verder. Hij zag in Hooft een lotgenoot. Misschien was Hooft, net als hij, wel heel erg slecht in het herkennen en benoemen van kleuren. Was Hooft kleurenblind? Van Tricht baseerde zich op Hoofts observatie van een statige pauselijke processie tijdens het Jubeljaar 1600. Zo’n stoet was gehuld in heel wat kleurenpracht, maar Hooft had het alleen over de witte muildieren van de groep kardinalen. Ondanks die kakofonie aan kleurige kleding kon hij tenminste met zekerheid spreken over de witte paarden.
Om wat voor kleurenblind het precies ging, liet Van Tricht in het midden. Volgens de betrouwbare medische bron Wikipedia, heeft ongeveer 8% van alle Noord-Europese mannen een variant van kleurenblindheid. Bij vrouwen ligt dat percentage aanzienlijk lager (0,5%). Er zijn drie categorieën kleurenblindheid. De grootste groep heeft te maken met verschillen tussen rood en groen. Een kleinere groep heeft moeite om een onderscheid te maken tussen blauw- en groentinten. De laatste en zeldzaamste aandoening wordt ‘achromatopsie’ genoemd, waarbij je de wereld alleen in grijstinten kunt zien. Dat schijnt E.L. James te hebben.
Een decennium na de heruitgave van Van Trichts biografie werd de hypothese op losse schroeven gezet. In 1991 verscheen een moderne uitgave van de Reis-heuchenis, vervaardigd door J. de Lange. Zijn editie leest als een Bijbelexegese of een Duitse bronnenstudie, met per pagina driemaal zo veel voetnoten als hoofdtekst. In een van die voetnoten merkte De Lange fijntjes op dat Van Tricht zich had gebaseerd op een transcriptiefout in de versie van Van Vloten. Er stond namelijk geen ‘muylen’, maar ‘mijters’. Ook noemde De Lange een paar anderen voorbeelden in de tekst: ‘pilaren van verscheide verve’, ‘gulden, geleijden croon’, ‘violette sije’ en ‘root satijn’. Die passages moesten aantonen dat Hooft wel degelijk kleuren kon onderscheiden.
Hiermee was het verhaaltje nog niet uit. Voor Schenkeveld-van der Dussen leek het een uitgemaakte zaak (Hooft zag kleur), maar in zijn recensie van de editie in 1991 schrijft C.A. Zaalberg dat hij nog niet overtuigd was. Ja, er stond inderdaad ‘mijters’, dat had De Lange goed gespot, maar al die passages konden worden verklaard. De eerste vindplaats, die van de ‘pilaren van verscheide verve’, kon meteen worden weggegooid. Hooft zal waarschijnlijk wel kleurverschillen hebben gezien, maar niet herkend. De gouden kroon uit de tweede passage, afkomstig uit de Tuilerieën, kon natuurlijk niets anders zijn dan goud. Wat verwacht je anders aan het koninklijke hof? Brons? Stel je voor.
De derde passage, van ‘violette sije’, was juist een argument voor Hoofts kleurenblindheid, want de passage ‘blaeuwe sijde’ was eerst doorgehaald. De manier waarop Zaalberg het laatste voorbeeld, die van ‘root satijn’, probeert te ontkrachten, snap ik eerlijk gezegd niet. Volgens hem komt rood inderdaad enkele malen voor, maar ‘wit’ komt vijfmaal zo vaak voor. Niet alleen is dat wat wiskundig gegoochel (want ik vond vijf keer rood en negentien keer wit), ook vraag ik me af wat hier wordt ontkracht. Dat je wit en rood kunt onderscheiden, is toch juist een argument tegen de hypothese?
Zaalberg eindigt zijn betoog dat Hooft bovendien reisgidsen in zijn bagage had waaruit hij kon putten en vrienden aan wie hij het kon vragen. Die manier van denken is echter een doos van Pandora of, laten we het klein houden, op z’n minst een doosje. Want wat uit Hoofts verslag moeten we dan lezen als een persoonlijke ervaring en wat als een gekopieerd fragment uit een reisgids? Moet ik al mijn reisverslagen eerst maar eens door de plagiaatcheck van Ephorus halen? Zaalberg eindigt zijn argumentatie kriegelig met ‘Wie meer zekerheid begeert, raadplege een fyzioloog.’
Kleuren kijken
Ik ben geen fysioloog, maar ik heb wel Wikipedia en een ge-OCR’de versie van de Reis-heuchenis tot mijn beschikking. Als we kijken naar het gebruik van primaire kleuren (rood, blauw, groen en geel) en van zwart en wit bij Hooft, dan blijkt dat de Reis-heuchenis inderdaad een wat grauwe bedoeling is. Excuus voor dat woordgrapje. Rood wordt vijf keer genoemd, groen één keer en blauw en geel helemaal niet. Zwart (6x) en wit (19x) daarentegen komen vaker voor.
Kunnen we hieruit een bepaald patroon in kleurenblindheid afleiden? Eigenlijk niet. Hooft noemt zowel rood als groen, de meest problematische kleuren bij kleurenblindheid. Over het blauw-groenspectrum kunnen we niks zeggen, omdat Hooft die twee kleuren simpelweg niet noemt. Zwart en wit komen vaak voor, maar dat hij acromatopsie had, een oogaandoening die voorkomt bij 1 op de 40.000 mensen, lijkt me onwaarschijnlijk. P.C. Hooft, de hondendichter, titel voor een nieuwe biografie.
Het lijkt me handiger om eerst te kijken op welke manier zeventiende-eeuwse reisverslagen omgingen met kleur. Dat laat bijvoorbeeld zien hoe reizigers over kunst spraken. Gingen zij in op het gebruik van kleuren of stonden andere zaken, zoals auteurschap, afmetingen en materialen, centraal?
Als tactisch antwoord zou ik geven dat het buiten de scope van mijn onderzoek ligt. Met wat ge-CTRL+F heb ik gekeken naar de primaire kleuren rood, blauw, groen en geel, evenals zwart en wit in vier verslagen, die van P.C. Hooft uit 1598-1601, Constantijn Huygens uit 1620, Joan Geelvinck uit 1663-1664 en Coenraad Ruysch uit 1674-1677. Dat is natuurlijk een corpus van likmevestje en de disclaimer is langer dan de resultaten. Allereerst zitten er ook andere kleuren in reisverslag, variërend van grijs tot turkoois. Helemaal problematisch is dat de verslagen natuurlijk niet even groot zijn. Voor zoveel wiskundig hoofdbreken ben ik echter geen alfastudie gaan doen (voor de liefhebber: Hooft = ff. 52, Huygens = pp. 152, Geelvinck = 22.105 woorden, Ruysch = 160.375). Ook vaste uitdrukkingen zoals ‘rode wijn’ heb ik er even uitgegooid. Als we kijken naar vier verslagen, die van vind ik de volgende kleuren.
Dat lijkt al met al een tamelijk kleurloze boel. De primaire kleren komen zelden voor. Groen lijkt het meest vaak voor te komen (19x), op de voet gevolgd door rood (17x). Blauw komt acht keer voor. Geel wordt helemaal niet genoemd. Vaak worden de kleuren gebruikt met materialen als marmer, fluweel en damast. Constantijn Huygens lijkt ongeveer hetzelfde te doen als Hooft, maar Huygens verslag is aanzienlijk langer. De Reis-heuchenis is 108 pagina’s (52 folia) groot en dat van Huygens 152. Dat is helemaal interessant omdat Huygens juist wordt gelauwerd om zijn beeldende beschrijving van zijn Italiëreis. Ook interessant is dat wit en zwart veel vaker voorkomt, vaak in de constructie ‘wit marmer’. Wederom is Huygens de uitzondering.
Conclusie
Wat leren we hieruit? Niet zo bijster veel. Wel zien we dat Hooft helemaal niet zo bijzonder gek omging met het noemen en benoemen van kleuren. Dat Van Tricht dat zag als een indicatie voor kleurenblindheid, legt eerder iets bloot van zijn eigen subjectiviteit als onderzoeker, mens en, in dit geval, kleurenblinde. Wel komen we door zijn observatie van het gebrek aan kleur in Hoofts Reis-heuchenis tot een interessante invalshoek over de manier waarop zeventiende-eeuwse reizigers hun verhaal (letterlijk) inkleurden. Wat zegt dit over hoe zij kunst en natuur ervoeren?
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Alan Moss.
Marcel Meijer Hof zegt
Ook leuk voor kunsthistorici :-]