De Multatulileesclub (4)
Door Marc van Oostendorp
– We moeten het toch ook echt wel over Multatuli en de vrouwen hebben, voor we dit deel van de Volledige Werken terzijde leggen.
– Ah, gaan we dit deel terzijde leggen? Wat gaan we dan lezen?
– Wacht nou even, ik wil het ook wel eerst even hebben over die vrouwen. Dit eerste deel is toch ook het deel waarin de eerste brieven staan die Douwes Dekker aan zijn vriendin schrijft, Tine.
– Het is een beetje gek dat jij haar Tine noemt. Stuiveling, die dit deel heeft verzorgd doet dat ook de hele tijd. Maar Douwes Dekker noemt haar zelf Everdine of Eefje.
– Maar ging hij haar later dan geen Tine noemen?
– Maar waar slaat dat op? Waarom moet die Stuiveling haar bij haar voornaam noemen? Laat staan bij een roepnaam?. Hij schrijft boven brieven bijvoorbeeld
Brief van Dekker aan Tine. (Brieven I, blz. 339; Brieven I, blz. 220)
Waarom noemt hij Dekker met zijn achternaam en Tine met haar voornaam? Waarom niet ‘Brief van Edu aan Van Wijnbergen’?
– Het lijkt me het gewone alledaagse seksisme van de letterkundige geschiedenis die Elisabeth Wolff en Agatha Deken ook altijd Betje en Aagje is blijven noemen.
– Hoe dat ook zij, het is toch wel bizar dat hij haar ongeveer vanaf de eerste brief meteen begint te schrijven over het meisje Cateau met wie hij een eigenaardige verhouding heeft. Hij wil haar helpen, hij suggereert dat zij verliefd op hem is, en dat iedereen over haar roddelt, maar dat Tine…
– Everdine
– … dat Everdine daar natuurlijk boven staat, en dat het juist heel belangrijk is dat zij over die relatie houdt. Omdat ze zo’n hoogstaande vrouw is en zo’n zielsverwant.
– Pure emotionele chantage.
– Denk je? Dat suggereert dat hij het met opzet deed. Ik heb het idee dat het ingewikkelder ligt. Dat hij het ook echt meende. Dat hij echt het denkbeeld koesterde dat Tine…
– Van Wijnbergen
– … dat Van Wijnbergen er boven moest staan.
– Maar je gelooft toch niet dat hij het zou hebben geaccepteerd als zij hem zou hebben geschreven dat ze zo’n leuke jongeman had ontmoet en dat ze die af en toe wat geld toestopte? En dat hij zich maar niets moest aantrekken van alle roddels als die hem bereikte?
– Nee.
– Hij had allerlei heel tegengestelde ideeën over manzijn en vrouwzijn. Enerzijds moest de vrouw gelijk zijn aan de man, aan de andere kant schrijft hij ergens – ik kan nu even niet vinden daar – dat als ze samen dochters krijgen deze vooral lief moeten zijn en jongens vooral stoer. En vindt hij dus dat een vrouw vooral alles moet begrijpen wat hij allemaal voor goede bedoelingen had.
– Maar ja, dat vond hij dus van iedereen.
– Er is een passage in een van de brieven waarin hij er een enorm ingewikkeld spel van maakt, waarin hij beide vrouwen tegelijkertijd weet te kwellen.
Toevallig is dat de brief waarvan jij zojuist Stuivelings kop hebt bekritiseerd. Hij had toen kennelijk een brief aan die Cateau geschreven, en die brief citeert hij letterlijk in een brief aan Everdine van Wijnbergen:
Ik heb dezer dagen weder heerlijke brievenvan mijn meisje gekregen, gij kunt niet begrijpen hoe het een jongmensch voor een meisje inneemt als zij goed schrijft en zoo ale onderwerpen weet te behandelen. Maar, zult gij vragen, waarom zegt gij mij dat? Luister, lieve Cateau, ik ben overtuigd dat gij mijne bedoelingen niet miskennen zult, ik mag dus wel een beetje vrij tegen u spreken. Is het niet jammer dat er in uwe jeugd van u zoo weinig werk is gemaakt?
– Hij schrijft met andere woorden aan de ene vrouw dat hij ‘heerlijke brieven’ van de ander heeft gehad, en voor de volledigheid laat hij het die ander ook weten. Iedereen ongelukkig.
– Behalve hijzelf. Wat een eikel.
– Ik heb nu eigenlijk wel behoefte om hier wat meer over te lezen. We weten maar zo weinig over die Tine, of Eefje, of Everdine.
– Is het een idee om ons in dat kader eens wat te verdiepen in de roman die Nelleke Noordervliet over haar schreef?
– Nee, dat lijkt me niks. Ik wil gewoon verder gaan met Multatuli lezen.
– Dan sla je volgende week maar een keertje over. Wij gaan dat lezen!
Laat een reactie achter