Door Marc van Oostendorp
Zouden er wetenschappers zijn die niet af en toe het verzoek krijgen om scholieren te helpen met hun profielwerkstuk? Ik probeer altijd aan dat soort verzoeken te voldoen, althans als de leerlingen in kwestie het me niet al te lastig maken om ze te bereiken.
In mijn geval gaan de meeste verzoeken vermoedelijk over straattaal en ik vermoed daarom dat dit al jarenlang hét taalkundig onderwerp is voor profielwerkstukken over taal. Ik weet bijvoorbeeld helemaal niet veel over het onderwerp, mijn grootste claim to fame op dit gebied is eigenlijk dat ik 20 jaar geleden op één kamer zat met René Appel toen hij het fenomeen min of meer ontdekte als onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Dus als een scholier bij mij terecht komt om er meer over te weten, moeten ze wel heel wanhopig zijn.
Er is nu een nieuw boekje over straattaal, Straatpraat, van de psychologe Jiska Duurkoop. Ik heb daarover goed nieuws en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat je Straatpraat best kunt geven aan de scholieren die hun profielwerkstuk over dit onderwerp willen schrijven. Het boekje is niet al te ingewikkeld geschreven en bevat verwijzingen en samenvattingen van allerlei literatuur, naast een bescheiden hoeveelheid eigen onderzoek. Een scholier die dit boekje leest hoeft mij de vragen niet meer te stellen die doorgaans over het onderwerp worden gesteld.
Maar het slechte nieuws is dat Straatpraat zelf niet heel veel meer is dan een wat fors uitgevallen en niet al te briljante bachelorscriptie over het onderwerp. De stijl is af en toe tenenkrommend. Het boekje begint bijvoorbeeld zo:
Taal is overal en van ons allemaal. Tenminste, dat is zo totdat er een onverlaat van ‘de norm’ afwijkt. Dan heb je de poppen, of moet ik zeggen taalpuristen, aan het dansen. Zo ook in 2007, toen ik aarzelend onder de steen genaamd studie vandaan kroop en de marsroute richting de praktijk inzette.
Helaas zijn deze zinnen representatief voor het hele boekje, zowel waar het gaat over het cliché-matige taalgebruik als waar het gaat over de volkomen overbodig te berde gebrachte privé-meningen van de auteur over zaken die weinig met het onderwerp te maken hebben (een universitaire studie is een steen).
Ook inhoudelijk is Straatpraat niet sterk. Het noemt de belangrijkste literatuur wel zo’n beetje, voor zover ik dat kan overzien, en het vat die min of meer adequaat samen. Duurkoop heeft bovendien met enkele straattaalgebruikers gesproken. Maar ze gaat nergens echt dieper op het onderwerp in. Hoe zit het bijvoorbeeld met straattaal in andere landen (over de hele wereld vinden we het fenomeen in allerlei grote steden)? Is straattaal nu wel of niet iets van onze tijd? Hoe zit het nu precies met de discussie over de vraag of je wel kunt spreken van ‘etnolecten’, dat wil zeggen van afgebakende taalvariëteiten die bepaalde etnisch gedefinieerde groepen afbakenen?
Misschien was de auteur bang om weer onder een steen terecht te komen als ze zich weer echt taalkundig in het onderwerp verdiepte. Ze had daar bovendien natuurlijk als psychologe de achtergrond ook niet voor. Dan nog had ze op zijn minst journalistieke vragen kunnen stellen. Hoe is het bijvoorbeeld de eerste generatie van straattaalsprekers vergaan, die inmiddels toch tegen de veertig lopen? Bestaat het Murks nog, de door Jacomine Nortier (de enige taalkundige die Duurkoop blijkens haar dankwoord gesproken heeft) geïdentificeerde variëteit van jonge witte Nederlanders die zich uit stoerheid een ‘etnisch’ accent aanmaten?
In plaats daarvan worden dus vooral al bekende verschijnselen opgelepeld en dat dus in een heel onrustige stijl die misschien voor jong moet doorgaan. Als het begin niet voldoende is, hier is de slotalinea:
Taal kan verkeren, en dat is niet verkeerd. Jij bent op dit ogenblik onderdeel van de ‘ab–normaliteit’, de taalontwikkeling. We spreken állemaal met andere woorden. In een groepsgebonden en veranderlijke code. Ons land kent vele gezichten, jij kent vele gezichten en dan kan het niet anders dan dat onze taal vele gezichten kent. Straattaal is wat dat betreft geen eenling of uitzondering. Het is slechts, of te meer, een groepstaal die het spreken met andere woorden tot kunst verheft. Iets van alle tijden en groepen. Al die verschillende (taal)werelden maken juist een wereld van verschil. En dat is goed. Een andere taal en dezelfde taal spreken sluiten elkaar niet uit. Koester met een gerust hart ‘de standaard’ én de optie. Taal verenigt, ook die van de straat. Dus: rustigggg!
Ik vertel scholieren die zich bij me melden over het onderwerp altijd dat straattaal nu echt een onderwerp is waar ze zelf veel aan kunnen bijdragen. Er is weliswaar enige literatuur over, maar het fenomeen verandert voortdurend en er valt nog eindeloos veel aan te onderzoeken. Dit boekje geeft wat dit betreft niet het goede voorbeeld. Jammerrrrrr.
Jiska Duurkoop. Straatpraat. Hoe moderne straattaal Nederland verenigt en verdeelt. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Wouter van der Land zegt
Suggestie n.a.v. deze recensie: misschien zou Neerlandistiek ruimte willen bieden aan taalkundige stukken over straattaal. Het kan niet anders of er worden bijvoorbeeld ook scripties of artikelen over geschreven. Dat past denk ik ook in de wens van inclusificatie.