Door Reitze Jonkman en Henk Wolf
Het Stadsfries of Stads is al bijna vijfhonderd jaar een van de talen van Fryslân. Het wordt – met kleine onderlinge verschillen – gesproken in Bolsward, Dokkum, Franeker, Harlingen, Leeuwarden, Sneek en Stavoren. Soortgelijke taalvarianten worden overigens ook op het platteland gebezigd in Kollum, Midsland op Terschelling, in het Bildt en op Ameland. Deze verschillende varianten staan door de concurrentie met het Fries en Nederlands onder druk.
Dach fan ut Stadsfrys
Om het Stads opnieuw schwung te geven zoeken, heeft een groep liefhebbers van de taal de manifestatie ‘Dach fan ut Stadsfrys’ georganiseerd. Die vindt vandaag plaats in Franeker.
Een eerste doel van de manifestatie is om mensen over de taal te informeren. Dat gebeurt in het wetenschappelijke ochtendprogramma. Arjen Versloot vertelt hoe de taal ontstaan is, Reitze Jonkman, Pieter Duijff en Liesbeth Jongbloed geven een beeld van de kennis en het gebruik ervan in onze tijd. Zij geven hun eigen antwoord op de vraag wat de kansen zijn voor een stadsdialect dat in de meeste steden tot een kleine minderheid van minder dan een vijfde van de stadsbevolking terug is gedrongen door vooral het Nederlands. ’s Middags is er een populairder programma voor iedereen, met een stadswandeling, een Stadsfriese schrijfwedstrijd, lezingen en muziek.
Het Stadsfries als Hollands dialect
Een van de middelen voor de dialectpromotie is de publicatie van Sprookjes fan Grimm in ut Stadsfrys. Vijftig verhaaltjes van deze twee bekende Duitse verzamelaars, van elke zeven genoemde steden zeven en een extra van de hoofdstad, zijn opgenomen, zoals ‘Sneewitsje en Roazeroad’, ‘De wolf en de seuven geitsjes’, ‘Et kyn fan Maria’ en ‘Klein Dúmke deropút’. Hier wordt het voor de neerlandicus interessant. Aan de titels is al te zien dat het bij het stadsdialect in Friesland – ondanks de betiteling met ‘frys’ – om Nederlandse dialecten gaat. Veel Friese steden zijn namelijk al in de zestiende eeuw ontfriest. Zowel de ambtenaren van Karel V als naar Friesland verhuisde handelslui waren grotendeels afkomstig uit Noord-Holland, waaronder Amsterdam. Hun Hollands heeft veel sporen nagelaten in de zich ontwikkelende algemene taal van de Republiek. Het nieuwe sprookjesboek in het Stads is daarom een fundgrube voor vergelijkend dialectonderzoek.
Het Dokkumers kent bijvoorbeeld nog het woord ien (‘een’), dat we ook vinden in de De klucht van de meulenaer van Bredero (1619), terwijl het Leewarders een heeft. En het Hollandse seun (‘zoon’) dat we in Vondels Warenar (1617) vinden, vinden we ook in het Bolswarders en Harlingers, maar weer niet in het Leewarders. Een zin als “Ick mien datse om heur seuns oolijcke boeveryen, in de hel of ’t vagevyer ghenoech het te lyen.” uit Vondel zijn werk zou nog best in deze twee laatstgenoemde dialecten kunnen voorkomen.
Stadsfries is alleen geografisch gezien Fries
Doordat de Hollandse vormen niet in het Standaardnederlands zijn opgenomen, worden vormen als ‘dou hest’ door de hedendaagse Friezen niet meer als Hollands herkend. Zij veronderstellen dan ten onrechte dat de oorsprong bij het Friese ‘do hast’ zou liggen. Ook de overgeleverde zeventiende-eeuwse naam Stadsfries, die naar de geografische plek (stadtaal in Friesland) verwijst, zet mensen op het verkeerde been. Dat maakt dat het Stadsfries vaak ten onrechte als een Fries dialect wordt bestempeld. Ook de term mengdialect, die bijvoorbeeld in de verder goed geïnformeerde Atlas van het Nederlands van Mathilde Jansen e.a. (2017) wordt gebruikt, veronderstelt ten onrechte dat er heel veel Fries in het Stadsfries zou zitten.
Fasen
De Stadsfriese dialecten verschuiven langzaam van Hollands naar Nederlands. Dat gaat niet in elke plaats even snel. Het Leewarders vernederlandst het rapst; de ‘Leewarder’ zegt niet meer ‘Hij waar der al weest’ maar ‘Hij was der al weest’. Het Leewarders is in de afgelopen eeuw veel oorspronkelijk Hollandse woorden kwijtgeraakt die veel van de andere stadsdialecten nog wel hebben. Zo heeft het Stavers feer (‘ver’) en het Leewarders fer. En zo zijn er heel veel oudere vormen die in Holland al lang zijn verdwenen, maar die in de Friese steden als een soort levend fossiel aanwezig blijven.
Wouter van der Land zegt
Fijn!
Ik heb in de vorige eeuw even in Leeuwarden gewerkt en toen een collega gevraagd naar de mooiste woorden van het Leeuwarders en dat waren volgens hem suterech (verlept) en rugele (verspreid vallen). Dat zijn beide Frisismen geloof ik en inderdaad zeer fraai.
Het Stadsfries was op dat bureau het informele register. Ook medewerkers uit Gelderland vroegen ‘hestou geld’ (met g van garcon) wanneer ze rondgingen om in te zamelen voor de vrijdagmiddagborrel.