Door Jos Joosten
Daar had S.Vestdijk met zijn ontegenzeglijk rijke verbeeldingskracht toch niet van kunnen dromen of schrijven: dat er ooit een fenomeen zou bestaan als internet, waarop zijn oeuvre besproken zou worden. Dat was vast niet de toekomst der religie van de letteren die hij zich had voorgesteld.
Toch was het via Facebook – meer precies via de Facebook-pagina van Rutger H. Cornets de Groot – dat ik gisteravond bij het mooie stuk van Hermans Stevens verzeilde, dat ik, net als Cornets de Groot, met veel genoegen gelezen heb. Toevallig was ikzelf vorige week in Leeuwarden en had ik daar in de Prinsentuin nog lopen mijmeren over Vestdijks De koperen tuin, dat ik als scholier zo’n wondermooi boek had gevonden.
Als vijfde-, zesdeklasser was ik een tijdje nogal fanaat Vestdijklezer geweest, onder invloed van een ouderejaars Nederlands die bij ons twee huizen verder op kamers zat en bezig was met zijn doctoraalscriptie over de Victor Slingeland-trilogie ((werk)titel: ‘Het kneusje bij Vestdijk’). Ik denk wel dat er destijds heel héél veel langs mij heengegaan is van wat er aan de hand was in de romans, maar ik las gestaag en vooral, denk ik, met een gefascineerd onbegrijpen, door. Bij mijn zoektocht naar nieuwe Vestdijks in de bibliotheek lokte mij de titel Albert Verwey en de idee lange tijd, maar die was kennelijk steeds uitgeleend – althans: hij stond nooit op de plank tussen de romans.
Het duurde een tijdje voor ik uitvond dat het een essay betrof.
Zelf gaf Vestdijk hoog op van Het vijfde zegel, over El Greco. Mijn oma gaf me die cadeau voor mijn eindexamen en ik denk dat mijn Vestdijkmania daarna een tijdje over was. Later heb ik nog weleens uitgeteld dat ik toen precies tot 26 van zijn 52 romans geraakt ben. Veel herinner ik me niet van die toch aanzienlijke lectuur. Pastorale 43 vond ik mooi, Bevrijdingsfeest, en De Ziener. En toen ik gisteravond nog wat verder dacht schoten Else Böhler Duits dienstmeisje me te binnen én De kellner en de levenden, dat misschien – zo reconstrueerde ik – weleens mijn eerste Vestdijk zou kunnen zijn, die ik ooit als Bulkboek bij mijn oudere broer van de plank had gehaald.
Later tijdens de studie Nederlands stond, schoot me ook te binnen, Meneer Visser’s Hellevaart op het programma, dat Fens behandeld zal hebben – maar daarvan staat me niets bij. In de doctoraalperiode (die bij ons al anders heette) heb ik midden jaren tachtig een heel semester werkcolleges over Vestdijks Verzamelde verhalen gevolgd bij Kees Fens. Dat zou ik nou met de kennis van nu – je wordt ouder papa – graag nog eens over hebben willen kunnen doen.
Fens was laaiend enthousiast over ‘De Oubliette’, waar ik destijds helemaal niks aan vond. Stilaan bleek Vestdijk so wie so buiten mijn interessesfeer geraakt. Ik heb toen wel nog een werkstuk geschreven over ‘De bruine vriend’, en herinner me eigenlijk verder alleen nog dat Fens, die je tijdens colleges geniaal door structuren en verbanden heenloodste (tijdens de ‘werk-colleges’ deed hij in lange monologen voornamelijk het werk) de vakterm ‘onbetrouwbare verteller’ niet kende.
Later ben ik wel druppelsgewijs van Vestdijks poëzie gaan houden, zoals het gedicht ‘De uiterste seconde’, dat ik gisteravond als eerste hernieuwde kennismaking maar weer eens las.
Doodgaan is de kunst om levende beelden
Met evenveel gelatenheid te dulden
Als toen zij nog hun rol in ’t leven speelden,
Ons soms verveelden, en nochtans vervulden.Hier stond ons huis; hier liep zij met de honden;
Hier maakte zij de bruine halsband los;
Hier hebben wij de stinkzwammen gevonden,
Op een beschutte plek in ’t sparrenbosch.Doodgaan is niet de aangrijpende gedachte,
Dat zij voortaan alleen die paden gaat, –
Want niemand is alleen die af kan wachten,
En niemand treurt die wandelt langs de straat, –Maar dat dit alles wàs: een werk’lijkheid,
Die duren zal tot de uiterste seconde;
Dit is de ware wedloop met de tijd:
De halsband los, en zij met de twee honden.
Van zijn fameuze essays ten slotte staat mij, mijne heren, vooral De glanzende kiemcel bij. En tijdens mijn promotie-tijd delibereerde ik over de muziekessays met mede-promovendus Jan de Roder, met wie ik er overigens meer over geouwehoerd heb dan dat ik ze daadwerkelijk gelezen heb, omdat ik Vestdijk zogenaamd veel te apodictisch en te vrijzwevend vond en vooral over bombastiche kamerbrede Duitse componisten zag oreren – maar in werkelijkheid eigenlijk alleen omdat ik gepikeerd was dat hij ergens Prokofiev ’tweederangs’ had genoemd en dat dat toentertijd een onaantastbare held van mij was.
En vrij recent nog las ik de briefwisseling met Henriette van Eyck – en bij die korte hernieuwde kennismaking leek Vestdijk me ineens vooral heel erg een calculerende confectieboekenschrijver.
In Leeuwarden voelde ik me al geroepen om weer eens te herlezen, maar straks loop ik toch maar eens definitief naar de boekenkast – en ben dan wel heel benieuwd wat ik, pal na mijn 54-ste verjaardag, vinden ga.
Johan Schipper zegt
Mag ik dan een aanbeveling doen? “De vuuraanbidders”, een van zijn historische romans, bestaande uit drie kloeke delen.